In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een eerdere beschikking van de minister van Justitie. Klager had verzocht om zijn bezoldiging met terugwerkende kracht per 1 april 2012 gelijk te trekken met die van zijn niet-uitgezonden collega’s. De minister had dit verzoek in 2017 afgewezen, maar het gerecht had in een eerdere uitspraak in 2017 geoordeeld dat deze afwijzing in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Klager heeft vervolgens opnieuw bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek in 2020, wat leidde tot de huidige procedure.
Het gerecht heeft vastgesteld dat de bestreden beschikking van de minister niet in stand kan blijven, omdat deze niet voldoende gemotiveerd was en in strijd was met het eerder uitgesproken oordeel over het gelijkheidsbeginsel. Klager heeft betoogd dat er geen rechtvaardiging is voor het onderscheid in bezoldiging tussen hem en zijn niet-uitgezonden collega’s, en dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd waarom zijn situatie anders zou zijn. Het gerecht heeft geconcludeerd dat de minister de bezoldiging van klager met terugwerkende kracht per 1 april 2012 gelijk moet trekken met die van zijn collega’s, en heeft de minister opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek van klager.
De uitspraak benadrukt het belang van gelijke behandeling van ambtenaren in vergelijkbare situaties en bevestigt dat het niet rechtvaardigen van ongelijkheid in bezoldiging kan leiden tot vernietiging van besluiten. Het gerecht heeft verweerder ook veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op Afl. 1.400,-.