ECLI:NL:ORBAACM:2023:18

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
AUA2021H00251
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering in functie bij douane afgewezen wegens niet voldoen aan interne opleiding en langdurig verzuim

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die bevordering in zijn functie bij de Dienst Sociale Zaken (Dienst SZ) heeft aangevraagd. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba heeft op 1 maart 2023 uitspraak gedaan. De appellant, die eerder werkzaam was bij het Departamento di Aduana, had verzocht om bevordering naar schaal 6 en 7, maar zijn verzoeken zijn afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet had voldaan aan de voorwaarde van het behalen van een interne opleiding, die noodzakelijk was voor zijn functie bij de douane. Daarnaast was het niet mogelijk om zijn functioneren te beoordelen vanwege langdurig verzuim, waardoor de Raad oordeelde dat er geen sprake was van een goede beoordeling.

De appellant had eerder een ambtelijk dienstverband bij de douane en was op verzoek overgeplaatst naar de Dienst SZ. Hij had meerdere verzoeken tot bevordering ingediend, maar deze werden steeds afgewezen. De Raad overwoog dat de afwijzing van de bevordering op goede gronden was gebaseerd, aangezien de appellant niet had voldaan aan de bij zijn benoeming gestelde voorwaarden en er onvoldoende bewijs was dat hij goed had gepresteerd tijdens zijn dienstverband. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, waarbij het bezwaar van de appellant ongegrond was verklaard.

De Raad concludeerde dat de afwijzing van de bevordering terecht was, gezien de omstandigheden van het geval, waaronder het langdurige verzuim van de appellant en het ontbreken van een goede beoordeling. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 1 maart 2023
Zaaknummer: AUA2021H00251

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant],
wonend in Aruba,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 29 november 2021, nr. GAZA AUA202100301, (ECLI:NL:OGAACMB:2021:117; aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. V.M. Emerencia en Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Geïntimeerde heeft bij beslissing van 7 december 2020 (Beslissing) verzoeken van appellant om bevordering in zijn functie bij de Dienst Sociale Zaken (Dienst SZ) naar schaal 6 en schaal 7 afgewezen.
Appellant heeft tegen de Beslissing bezwaar gemaakt.
Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak dat bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 februari 2023. Appellant is in persoon verschenen met bijstand van zijn gemachtigde en geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft van 1 april 2008 tot 18 november 2013 een ambtelijk dienstverband gehad bij het Departamento di Aduana (DAD) in de rang van hulpcommies der invoerrechten en accijnzen, schaal 2.
1.2.
Met ingang van 18 november 2013 is appellant op zijn verzoek overgeplaatst van het DAD naar de Dienst SZ in de functie van consulent. In een landsbesluit van 21 april 2015 (benoemingsbesluit) is hij benoemd in de rang van schrijver, schaal 2, met behoud van zijn bezoldiging.
1.3.
Op 10 juni 2015 heeft appellant het verzoek gedaan om bevordering met ingang van 1 december 2013 naar schaal 7.
1.4.
Op 7 juni 2016 heeft appellant het verzoek gedaan om bevordering per 1 december 2014 naar schaal 6. Op 20 september 2016 heeft hij dit verzoek herhaald.
1.5.
Bij landsbesluit van 26 maart 2019 (correctiebesluit) is in het benoemingsbesluit een correctie aangebracht en bij landsbesluit van 11 december 2019 (intrekkingsbesluit) zijn het benoemingsbesluit en het correctiebesluit ingetrokken.
1.6.
Bij het intrekkingsbesluit is tevens opnieuw beslist over de rechtspositie van appellant per 18 november 2013: appellant wordt overgeplaatst van het DAD naar de Dienst SZ; hij wordt ontheven uit de rang van hulpcommies der invoerrechten en accijnzen bij het DAD en wordt benoemd in de rang van schrijver bij de Dienst SZ; hij wordt ontheven uit de functie van data-entry-medewerker bij het DAD en geplaatst in de functie van bijstand consulent bij de Dienst SZ.
1.7.
Bij de bestreden Beslissing zijn de verzoeken om bevordering afgewezen. Daarbij is niet alleen verwezen naar de hierboven vermelde verzoeken maar tevens naar verzoeken van appellant van 5 april 2016 en 12 juli 2019 om bevordering in de functie bij het DAD naar schaal 3 en 4.
1.8.
De afwijzing van een bevordering bij het DAD is gemotiveerd met de vaststelling dat appellant de interne opleiding voor benoembaarheid tot commies der invoerrechten en accijnzen niet heeft behaald, waarmee hij niet had voldaan aan de bij zijn benoeming bij het DAD gestelde voorwaarde. Verder is die afwijzing gemotiveerd met de vaststelling dat appellant evenmin een hem nog aangeboden praktijkstage met goed gevolg had volbracht.
1.9.
De afwijzing van een bevordering bij de Dienst SZ naar schaal 6 en 7 is gemotiveerd met de vaststelling dat het niet mogelijk was het functioneren van appellant te beoordelen als gevolg van appellants afwezigheid van de dienst gedurende meer dan de helft van de beoordelingsperiode van vier jaar.
1.10.
Appellant heeft tegen de Beslissing bezwaar gemaakt.
1.11.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellant kan zich niet vinden in de aangevallen uitspraak. Hij heeft in zijn beroepschrift gesteld dat de feiten niet volledig zijn vastgesteld en dat niet alle feiten zijn meegewogen. Zo is niet vermeld dat appellant gedurende de hele periode bij de Douane tot tevredenheid geüniformeerde douanewerkzaamheden heeft verricht, zoals het inklaren van auto’s.
Appellant heeft ontkend dat hij die werkzaamheden, toen hij die tijdens de stage moest verrichten, opeens niet meer kon uitvoeren. De stagebeoordeling overtuigt appellant niet.
Appellant acht het onmogelijk te geloven dat hij na een anciënniteit van ruim 14 jaar nog steeds in zijn aanvangsschaal zit.
2.1.
Appellant heeft verder aangevoerd dat het feit dat hij de douaneopleiding niet heeft behaald en ook voor de stageperiode geen positieve beoordeling heeft gekregen, niet betekent dat hij over de periode van ruim vijf jaar van 2008 tot en met 17 november 2013 niet goed heeft gepresteerd.
2.2.
Appellant betwist de juistheid van de vermelding in de Beslissing dat hij over 2014 tot en met 2017 in totaal 775 dagen arbeidsongeschikt is geweest, waardoor het niet mogelijk was een beoordeling vast te stellen over het functioneren bij de Dienst SZ.
2.3.
Appellant stelt dat het Gerecht geen rekening heeft gehouden met het drietal adviezen van het Departamento Recurso Humano (DRH) bij de totstandkoming van de Beslissing. Overigens acht appellant het onjuist dat DRH heeft geadviseerd beleid toe te passen betreffende vertraging van bevordering als gevolg van arbeidsongeschiktheid. Daarvoor ontbreekt een wettelijke grondslag terwijl de toepassing van dit beleid ook in strijd is met artikel 1 van het Eerste protocol van het EVRM.
3. Geïntimeerde heeft de bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Het verzoek van appellant om bevordering in zijn functie bij het DAD naar schaal 3 en 4 is op goede gronden afgewezen. Appellant heeft immers in de eerste plaats niet voldaan aan de bij de benoeming in die functie gestelde voorwaarde dat hij de meergenoemde interne opleiding moest behalen.
Appellant heeft geen feiten naar voren gebracht op grond waarvan de Raad zou moeten oordelen dat geïntimeerde zou moeten terugkomen van zijn eerdere (impliciete) beslissingen om appellant niet te bevorderen naar schaal 3 en 4. De Raad merkt daarbij op dat de hier van belang zijnde verzoeken van appellant dateren van lang na 18 november 2013, de datum met ingang waarvan hij op eigen verzoek was overgeplaatst van het DAD naar de Dienst SZ.
4.2.
De onder 4.1 besproken afwijzing is ook gebaseerd op de vaststelling door geïntimeerde dat appellant de hem in 2012 extra aangeboden stage en praktijktoets niet met een positieve beoordeling heeft volbracht. Ook in zoverre berust de afwijzing op goede gronden. Naar het oordeel van de Raad mocht geïntimeerde bij zijn beslissing afgaan op de inzichtelijke verslaglegging van de deugdelijke en zorgvuldige wijze waarop die stage en toets hebben plaatsgevonden en zijn beoordeeld. Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij enkele jaren tot tevredenheid geüniformeerde douanewerkzaamheden heeft verricht en dat de stagebeoordeling hem niet overtuigt, maar hij heeft die stelling op geen enkele wijze onderbouwd. De Raad kan tot slot slechts vaststellen dat appellant nog een aanzienlijke tijd na zijn overplaatsing op eigen verzoek, kennelijk heeft berust in het feit dat hij niet voor bevordering in zijn functie bij het DAD in aanmerking is - en kon worden - gebracht.
4.3.
Ook de afwijzing van appellants verzoeken om bevordering naar schaal 6 en schaal 7 in zijn functie bij de Dienst SZ berust naar het oordeel van de Raad op goede gronden. In de eerste plaats zou er, zoals in de Beslissing is overwogen, bij toewijzing van de verzoeken sprake zijn van het overslaan van schalen. Dit is in strijd met de Bezoldigingsregeling Aruba 1986.
4.4.
Vervolgens is er het gegeven dat appellant vanaf zijn benoeming als consulent afstand heeft genomen van die functie en belast werd met andere administratieve en ondersteunende werkzaamheden. Pas weer vanaf 1 augustus 2016 zou hij de functie van consulent gaan vervullen.
4.5.
Blijkens gegevens in het dossier is in de relevante jaren van de beoordelingsperiode sprake geweest van een heel groot verzuim. Weliswaar is er enige discussie mogelijk over de precieze cijfers, maar het blijft gaan om een afwezigheid van dienst van ongeveer de helft van die periode. De Raad is daarom van oordeel dat geïntimeerde hierin voldoende grond kon vinden voor zijn standpunt dat het hem niet mogelijk was het functioneren van appellant te beoordelen.
4.6.
Gelet op de overige omstandigheden van het geval, zoals het ontbreken van continuïteit in de betrokkenheid van appellant bij zijn functies, stelt de Raad tot slot vast dat van een goede beoordeling van appellant in de hier relevante periode geen sprake kon zijn. Daarmee was dus niet voldaan aan deze eis om tot bevordering van appellant over te gaan.
4.7.
In het licht van wat de Raad hierboven heeft overwogen, behoeven de overige gronden van appellant geen bespreking meer. De Raad merkt nog wel op dat hem van strijd met de wet of met het Eerste Protocol van het EVRM niet gebleken is.
5. De Raad komt aldus tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, waarbij de Beslissing in stand is gelaten, moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad van Beroep:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mrs. J. Sybesma en A.H.M. van de Leur, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.