ECLI:NL:ORBAACM:2023:16

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
AUA2021H00229
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing van een ambtenaar in een andere werkkring binnen de naschoolse kinderopvang

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De zaak betreft de plaatsing van een ambtenaar, geïntimeerde, in een andere werkkring binnen de naschoolse kinderopvang. Geïntimeerde was sinds 2004 werkzaam als groepsleider en was tot 1 augustus 2008 tewerkgesteld in centrum [C]. Op 1 juli 2021 werd zij door het hoofd van het Bureau geplaatst in centrum [B], wat zij aanvoerde als een onterecht besluit. Geïntimeerde heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, ondersteund door haar vakbond, en het Gerecht heeft haar bezwaar gegrond verklaard en de beslissing van het Bureau vernietigd.

De Minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de beslissing om geïntimeerde te plaatsen in centrum [B] niet door het bevoegde gezag, de Gouverneur, was genomen. De Raad oordeelt dat de plaatsing in strijd is met artikel 53 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), dat bepaalt dat een ambtenaar niet zonder te zijn gehoord in een andere werkkring kan worden geplaatst. De Raad concludeert dat de beslissing niet deugdelijk is gemotiveerd en bevestigt de uitspraak van het Gerecht, waarbij de Gouverneur wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan geïntimeerde.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 1 maart 2023
Zaaknummer: AUA2021H00229

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
appellant,
gemachtigden: mrs. A.F.J. Caster en J.J.S. Poeran, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 8 november 2021, GAZA nr. AUA202102760 (ECLI:NL:OGAACMB:2021:102; aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
[Geïntimeerde],
wonend in Aruba,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
en
appellant.

Procesverloop

Bij beslissing van het hoofd van het Bureau [A] (Bureau) van 1 juli 2021 (Beslissing) is besloten geïntimeerde met ingang van het schooljaar 2020/2021 in te delen bij centrum [B].
Bij brief van 21 juli 2021 heeft geïntimeerde de Beslissing bestreden. Haar standpunt is ondersteund bij brief van de vakbond TOPA van 30 juli 2021.
Bij brief van 2 augustus 2021 heeft het hoofd van het Bureau (Bureauhoofd) enige informatie gegeven over de Beslissing.
Op 2 augustus 2021 heeft de gemachtigde van geïntimeerde een bezwaarschrift ingediend tegen de Beslissing. Daarbij is tevens het verzoek gedaan om een beslissing bij voorraad.
De gemachtigde heeft als verweerder aangemerkt: 1. het hoofd van de naschoolse kinderopvang [A], en 2. De Minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling (Minister).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door geïntimeerde tegen de Beslissing gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Het Gerecht heeft de Beslissing vernietigd en heeft de Minister veroordeeld in de proceskosten van geïntimeerde.
De Minister heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2023, waar de Minister en appellant zich hebben doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Geïntimeerde is in persoon verschenen, met bijstand van haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde is vanaf 2004 werkzaam als groepsleider (1ste klas) naschoolse kinderopvang, die aangeboden wordt door het Bureau. Per 1 augustus 2008 is zij tewerkgesteld in het onder het Bureau ressorterende centrum [C]. Zij fungeerde hier ook als assistent centrumhoofd.
1.2.
Op 2 maart 2021 is de instelling van het Bureau alsnog bij landsbesluit expliciet geregeld. Bepaald is dat de leiding van het Bureau berust bij het Bureauhoofd en dat het Bureau bestaat uit een Afdeling Algemene Ondersteuning en het Centrum Naschoolse Kinderopvang. Onder dit Centrum ressorteerden ten tijde van belang 10 centra naschoolse kinderopvang, met in elk daarvan een centrumhoofd en een aantal groepsleiders.
1.3.
Bij de door het Bureauhoofd ondertekende Beslissing is de bezetting van het centrum [B] bekendgemaakt voor het schooljaar 2020/2021. Er is een centrumhoofd vermeld en de namen en klassentoedeling van negen groepsleiders, onder wie geïntimeerde.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht - dat de Minister als verwerend orgaan heeft aangemerkt - het bezwaar van geïntimeerde tegen de Beslissing gegrond verklaard. Het Gerecht heeft geïntimeerde gevolgd in haar standpunt dat de Beslissing een tewerkstelling / plaatsing inhield op een andere locatie dan waar geïntimeerde sinds 2008 werkzaam was geweest. Het Gerecht heeft geoordeeld dat er in de beslissing in ieder geval sprake was van plaatsing in een andere werkkring als bedoeld in artikel 53, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma).
2.1.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Beslissing, anders dan in het genoemde artikel is bepaald, niet is genomen door het bevoegde gezag, de Gouverneur. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de Beslissing reeds daarom niet in stand kon blijven en heeft die vernietigd.
Ten overvloede is overwogen dat niet is voldaan aan het voorschrift om de betrokken ambtenaar te horen voordat deze een andere betrekking of werkkring opgedragen krijgt.
3. De Minister heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Hij heeft rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep betreffende overplaatsing naar voren gebracht maar gesteld dat die niet van toepassing is, omdat er in dit geval niet getornd is aan de rechtspositie van geïntimeerde.
3.1.
De Minister, die erkent dat geïntimeerde tewerkgesteld is in een ander centrum, bestrijdt vervolgens de juistheid van het oordeel van het Gerecht dat hier sprake was van een plaatsing van geïntimeerde in een andere werkkring als bedoeld in artikel 53 Lma. Opgemerkt is dat het Bureau geen vaste werkplek aan haar groepsleiders biedt; daarom is geïntimeerde ook niet aangesteld bij een specifiek centrum.
3.2.
De Minister heeft verder aangevoerd dat de tewerkstelling bij centrum [B], waar zij nu niet meer als assistent centrumhoofd zal functioneren, geen degradatie van geïntimeerde inhoudt. Zij was immers niet in een dergelijk functie benoemd, maar was slechts belast geweest met deze taak.
3.3.
De Minister stelt tot slot dat de plaatsing/tewerkstelling moet worden aangemerkt als een dienstopdracht tot het geven waarvan het Bureauhoofd bevoegd is. Het diensthoofd is verantwoordelijk voor het personeel en de operationele aspecten van het Bureau. Van onbevoegdheid was dus geen sprake.
4. Geïntimeerde heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1.
In dit geding gaat het om de vraag of geïntimeerde, groepsleider naschoolse kinderopvang, bij de Beslissing op goede gronden is geplaatst op een andere locatie. Daarbij is tussen partijen in het bijzonder in geschil of het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat bij de Beslissing is gehandeld in strijd met artikel 53 van de Lma. Dat artikel luidt:
1. Wanneer het belang van de dienst zulks vordert, is de ambtenaar verplicht, al of niet in zijn dienstvak en al of niet op dezelfde standplaats, een andere betrekking of een andere werkkring te aanvaarden, welke hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten redelijkerwijs kan worden opgedragen. Deze opdracht gaat uit van het bevoegde gezag.
2. Een andere betrekking of een andere werkkring wordt hem, tenzij in spoedeisende gevallen, niet opgedragen dan nadat hij is gehoord.
5.2.
In artikel 4 van de Lma is bepaald dat, voor zover hier van belang, onder ‘het bevoegde gezag’ wordt verstaan: de Gouverneur.
5.3.
Aan de rechtspraak over het opdragen van een andere betrekking, waaronder is te verstaan het samenstel van werkzaamheden, kan worden ontleend dat daaronder ook vallen de betekenis hebbende omstandigheden waaronder de werkzaamheden moeten worden verricht. Als zodanige omstandigheden zijn aan te merken de plaats waar het werk moet worden verricht en de organisatorische eenheid (of groep) waarbij men wordt ingedeeld. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 30 mei 1984, TAR 1984, 176 en van 21 oktober 1986, TAR 1987, 4.
5.4.
De Raad acht het dan ook buiten twijfel dat de hier aan geïntimeerde gegeven opdracht om haar werkzaamheden als groepsleider te gaan vervullen bij centrum [B], in plaats van bij centrum [C], moet worden aangemerkt als een opdracht die ingevolge de laatste volzin van het eerste lid van art. 53 van de Lma uitgaat van het bevoegde gezag. Dat is de Gouverneur.
5.5.
De Raad verwerpt dus de onder 3.1 vermelde grond van de Minister.
5.6.
Ter zitting van de Raad is gebleken dat de gemachtigden van de Minister eveneens door de Gouverneur zijn gemachtigd hem in deze zaak te vertegenwoordigen en dat de Gouverneur de rechtsgevolgen van de Beslissing voor zijn rekening wil nemen. Daarmee is het bevoegdheidsgebrek geheeld, zodat de Raad in het navolgende zal bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van de vernietigde Beslissing in stand te laten.
5.7.
Uit het voorgaande volgt ook dat, zoals uit de partijaanduiding in het hoofd van deze uitspraak reeds blijkt, de Gouverneur hier als appellant moet worden aangemerkt.
5.8.
Ter onderbouwing van de Beslissing is in algemene termen aangevoerd dat de indeling van groepsleiders - en daarmee de plaatsing van hen in een bepaalde werkkring: op een bepaald centrum - wordt bepaald aan de hand van het aantal kinderen per centrum. Er zijn geen concrete cijfers overgelegd ter onderbouwing van de Beslissing. Ter zitting kon slechts worden medegedeeld ‘dat de behoefte op de andere school groter was’. Evenmin zijn er gegevens verschaft ter onderbouwing van de overplaatsing van juist geïntimeerde. Er ontbreken gegevens van mogelijk andere in aanmerking komende kandidaten die naast hun functie, anders dan geïntimeerde, geen taak hadden als assistent centrumhoofd.
5.9.
Geïntimeerde heeft naar voren gebracht dat haar overplaatsing een degradatie inhoudt; de functie wijzigt in negatieve zin. In het bijzonder heeft zij gewezen op het vervallen van de taak die zij vervulde bij het centrum [C]; zij was er al 21 jaar assistent centrumhoofd. In die hoedanigheid verving zij het centrumhoofd bij afwezigheid.
5.10.
De Raad ziet in de stukken en in hetgeen van de zijde van appellant ter zitting is aangevoerd niet een deugdelijke onderbouwing van het dienstbelang om geïntimeerde de opdracht te hebben kunnen geven. De Raad acht de Beslissing dan ook niet deugdelijk gemotiveerd. De Raad ziet ook niet dat die deugdelijke motivering gegeven zal en kan worden voor de onderhavige Beslissing. Die Beslissing kan dan ook om inhoudelijke redenen niet in stand blijven. Er is dus geen reden om de door het Gerecht uitgesproken nietigheid van de Beslissing voor gedekt te verklaren.
5.11.
De Raad komt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, zij het op bovenstaande gronden, moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet aanleiding de Gouverneur te veroordelen in de proceskosten van geïntimeerde in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 700,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De Raad van Beroep:
bevestigt de aangevallen uitspraak;
veroordeelt de Gouverneur van Aruba tot betaling aan geïntimeerde van zijn proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 700,00 (zevenhonderd Arubaanse guldens).
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. A.H.M. van de Leur, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.