In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante die in het kader van een reorganisatie van het Korps Politie Curaçao (KPC) per 1 december 2013 is benoemd tot tactisch rechercheur. Appellante, die eerder de functie van medewerker jeugd en zedenzaken vervulde, stelt dat zij ten onrechte niet is benoemd in een hogere functie, namelijk senior tactisch rechercheur of specialist jeugd en zeden. Ze beroept zich op het gelijkheidsbeginsel, omdat zij meent dat collega’s in een gelijke positie wel zijn benoemd in een seniorfunctie.
De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een gelijke positie verkeerde als de collega’s die wel zijn bevorderd. De Raad concludeert dat de benoeming van appellante in de functie van tactisch rechercheur door de regering rechtmatig was, omdat de basis voor de plaatsing in het Gereorganiseerd Korps Politie Curaçao (GKPC) het aanstellingsbesluit was en niet de feitelijke werkzaamheden in de peilperiode. De door appellante overgelegde verklaringen van collega’s bieden onvoldoende bewijs voor haar stelling dat zij in dezelfde positie verkeerde.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao, waarin het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 31 augustus 2022.