ECLI:NL:ORBAACM:2022:8

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
AUA2019H00230
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • P.J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bevordering in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot bevordering van appellante, die sinds september 1983 in overheidsdienst is. Appellante, die werkzaam is als 1ste administratief medewerker, had verzocht om bevordering naar de rang van commies 1ste klas in schaal 9. Dit verzoek was eerder door de Gouverneur van Aruba afgewezen, wat leidde tot een bezwaar dat door het Gerecht in Ambtenarenzaken ongegrond werd verklaard. De Raad heeft de zaak behandeld op 15 december 2021, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. S. Maduro, en de Gouverneur door mr. V.M. Emerencia.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de loop der jaren verschillende waarnemingen heeft verricht, maar dat deze waarnemingen geen grondslag bieden voor een bevordering in haar eigen functie. Het Gerecht had eerder overwogen dat de functie van appellante maximaal gewaardeerd is op schaal 8, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een hogere waardering rechtvaardigen. Appellante had aangevoerd dat haar werkzaamheden verzwaard zijn en dat zij al jaren de functie van chef AZ waarneemt, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen dan het Gerecht.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en wees erop dat appellante geen rechtsmiddelen had aangewend tegen eerdere beslissingen die de maximale waardering van haar functie op schaal 8 vaststelden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellante],
wonend in Aruba,
appellante,
gemachtigde: mr. S. Maduro,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba van 14 oktober 2019, zaaknummer GAZA AUA201900299, ECLI:NL:OGAACMB:2019:107,
in het geding tussen:
appellante
en
de GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij beslissing van 7 december 2018 (Beslissing) heeft geïntimeerde het verzoek van appellante om haar te bevorderen, afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellante tegen de Beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2021, waar appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is sinds september 1983 in overheidsdienst. Zij is laatstelijk werkzaam als 1ste administratief medewerker op de afdeling Algemene Zaken (AZ) van het Departamento di Aduana. Met ingang van 1 april 2006 is zij bevorderd naar de rang van commies schaal 8,7.
1.2.
Blijkens in het dossier aanwezige landsbesluiten is appellante in periodes in de jaren 2009, 2010 en 2011 en gedurende het gehele jaar 2013 aangewezen geweest om als eerste waarnemer op te treden voor de chef AZ. Zij heeft daarvoor telkens een waarnemingstoelage ontvangen.
1.3.
Bij brief van 18 april 2017 heeft appellante het verzoek gedaan haar in aanmerking te laten komen voor een bevordering naar de rang van commies 1ste klas in schaal 9.
1.4.
Bij de Beslissing is het verzoek om bevordering afgewezen.
2. Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar van appellante tegen de Beslissing ongegrond verklaard.
2.1.
Het Gerecht heeft overwogen dat ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, geschieden overeenkomstig deze regelen.
Ingevolge artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht. Voor een bevordering tot de rang van commies 1ste klasse in schaal 9 geldt onder meer de voorwaarde dat de betrokken ambtenaar een functie bekleedt die een waardering op het niveau van commies 1ste klasse rechtvaardigt.
2.2.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de functie die appellante bekleedt, is gewaardeerd op maximaal het niveau van schaal 8. Daartoe heeft het Gerecht verwezen naar de desbetreffende functiewaardering die mede vanwege haar functie-overstijgend karakter en de daaraan ten grondslag liggende functie- of organisatiebeschrijvingen op één lijn moet worden gesteld met een besluit van algemene strekking, dat, gelet op het bepaalde in artikel 35, vierde lid van de LA, niet door de ambtenarenrechter kan worden beoordeeld. Omdat appellante het maximale niveau van schaal 8 reeds heeft bereikt, kan zij niet verder worden bevorderd.
2.3.
Het Gerecht heeft verder overwogen dat de (enkele) waarneming van een chef-functie - anders dan appellante kennelijk meent - geen grondslag biedt voor een bevordering in de eigen functie.
2.4.
Tot slot heeft het Gerecht het door appellante gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel, waarbij zij heeft verwezen naar de bevordering naar schaal 9 van een voormalig hoofd van dienst en van haar voormalige chef, verworpen. Het Gerecht heeft daarbij vooropgesteld dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel slechts kan slagen indien blijkt dat gelijke gevallen, ongelijk zijn behandeld. Appellante heeft haar beroep op het gelijkheidsbeginsel niet geconcretiseerd, met bijvoorbeeld de periode waarin genoemde ex-ambtenaren bedoelde functie hebben bekleed en vanaf welke datum zij in die functie zijn bevorderd naar de rang van commies 1ste klasse, zodat het Gerecht niet kan beoordelen of er inderdaad sprake is van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld.
3. Appellante heeft in haar beroepschrift gesteld dat haar werkzaamheden vanaf 2013 verzwaard zijn en dat zij al jaren de functie van chef AZ waarneemt, welke beide aspecten een hogere inschaling rechtvaardigen. Appellante heeft erop gewezen dat die verhoging al had moeten plaatsvinden in 2010, omdat zij toen al voldeed aan alle functie-eisen voor schaal 9.
3.1.
Namens appellante is ter zitting de verzwaring van haar werkzaamheden na 1 januari 2013 opnieuw naar voren gebracht. Op die datum is de tot de Servicio di Impuesto y Aduana (SIAD) behorende Inspectie der invoerrechten en accijnzen, waarbij appellante toen werkzaam was, losgekoppeld van de SIAD en een zelfstandig departement geworden, het Departamento di Aduana. De aan de hand van een door appellante op 18 december 2008 overgelegd functie-informatie-formulier (fif) op 20 november 2012 vastgestelde waardering is nadien niet opnieuw vastgesteld. Appellante beroept zich op veranderde omstandigheden.
4. Geïntimeerde kan zich vinden in de aangevallen uitspraak. Hij heeft in het bijzonder gewezen op de vaste rechtspraak dat een functiewaarderingsbesluit op één lijn moet worden gesteld met een besluit van algemene strekking. Een waarderingsbesluit waarin de maximale waardering van de functie van appellante is vastgesteld op een hogere schaal dan schaal 8, ontbreekt.
5. De Raad ziet in hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan het Gerecht bij zijn aangevallen uitspraak. In de kern zijn geen andere gronden naar voren gebracht dan in eerste aanleg. De Raad ziet niet dat de gestelde veranderde omstandigheden kunnen leiden tot een in rechte afdwingbare hogere waardering. Hij verenigt zich dan ook met de aangevallen uitspraak.
De Raad wijst er nog op dat appellante tegen de vermelding van de maximale waardering van de functie op schaal 8 in het landsbesluit van 10 september 2013 - ter correctie van het landsbesluit van 19 oktober 2012, waarin kennelijk abusievelijk als maximale waardering schaal 11 was vermeld - geen rechtsmiddel heeft aangewend zodat die beslissing in rechte onaantastbaar is geworden.
6. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. P.J. Thijssen, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.