ECLI:NL:ORBAACM:2022:7

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
AUA2020H00135
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • P.J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag wegens plichtsverzuim en de toerekenbaarheid van gedrag bij gokverslaving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een disciplinaire ontslagbeslissing van de Gouverneur van Aruba. Appellant, werkzaam als financieel medewerker bij de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister, heeft zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door gedurende een periode van acht maanden een aanzienlijk bedrag van de dagelijkse kassaopbrengsten te verduisteren. Appellant heeft erkend dat hij het bedrag van meer dan Afl. 60.000,00 heeft verduisterd, maar stelt dat hij leed aan een gokverslaving die hem verhinderde om de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag in te zien. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn gokverslaving hem in een zodanige mate beïnvloedde dat hij niet in staat was om zijn wil in vrijheid te bepalen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin het bezwaar van appellant tegen het ontslag ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelt dat de toerekenbaarheid van het plichtsverzuim volledig aan appellant kan worden toegerekend, en dat er geen reden is om de opgelegde disciplinaire straf te herzien. De uitspraak van de Raad is openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN

VAN ARUBA

Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant],
wonend in Nederland,
appellant,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba van 31 augustus 2020, zaaknummer AUA201903701, ECLI:NL:OGEAA:2020:389,
in het geding tussen:
appellant
en
de GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 25 september 2019 (Landsbesluit) is aan appellant de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, subsidiair eervol ontslag verleend met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht.
Het Gerecht heeft het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2021, waar appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was werkzaam als financieel medewerker van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister (DBSB). Het behoorde tot zijn taak dagelijkse kasopbrengsten op de bankrekening van de DBSB te storten.
1.2.
Uit controle en onderzoek is gebleken dat appellant vanaf april 2018 tot en met januari 2019 op 48 verschillende dagen in totaal ruim Afl. 60.000,00 minder bij de bank had gestort dan werkelijk aan dagelijkse kassaopbrengsten was ontvangen. Appellant heeft erkend dat hij genoemd bedrag heeft verduisterd en dat hij zich ervan bewust is dat hij niet meer bij de DBSB werkzaam kan zijn.
1.3.
Appellant heeft een door hem op 22 februari 2019 gedaan verzoek om ontslag bij brief van 25 april 2019 ingetrokken. Daarbij heeft hij gesteld dat hij leed aan een zodanige gokverslaving dat hij niet meer in staat was zijn wil in vrijheid te bepalen.
1.4.
Geïntimeerde heeft vastgesteld dat appellant zich door zijn gedragingen aan ernstig plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. Verder heeft geïntimeerde overwogen dat appellant geen medische verklaringen heeft overgelegd waaruit genoegzaam blijkt dat bij hem sprake is van een ernstige vorm van gokverslaving als gevolg van een psychisch defect waardoor hij niet in staat was om zijn wil met betrekking tot het gokken en meer specifiek, het wederrechtelijk toe-eigenen van een aanzienlijk geldbedrag aan kassaopbrengsten, in vrijheid te bepalen.
1.5.
Omdat aan appellant zijn handelen dus niet in verminderde mate wordt toegerekend, heeft geïntimeerde appellant bij het Landsbesluit de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
Voor zover deze ontslaggrond komt te vervallen is aan appellant subsidiair eervol ontslag verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt.
2. Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar van appellant tegen het Landsbesluit ongegrond verklaard. Het Gerecht deelt de opvatting van geïntimeerde dat appellant zich heeft schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat dit aan appellant volledig is toe te rekenen.
2.1.
Het Gerecht heeft de vraag over de toerekenbaarheid aan appellant van het door hem begane plichtsverzuim als volgt beantwoord:
“6.2.
De vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB: 2014:4155) een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is niet van doorslaggevende betekenis of het gedrag psychopathologisch verklaarbaar is, maar of de betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Het ligt op de weg van de ambtenaar aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend.
Volgens vaste rechtspraak is een verslaving op zichzelf geen verontschuldigde factor bij de beoordeling van onder invloed van die verslaving gepleegd plichtsverzuim. Dit zou slechts anders zijn (uitspraak van 21 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014: 2813) indien die verslaving moet worden toegeschreven aan een zodanig, niet door die verslaving veroorzaakt, psychisch defect dat appellant niet meer in staat moet worden geacht om zijn wil ten aanzien van zijn gedrag in vrijheid te bepalen.
6.3.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat (appellant) in een periode van acht maanden toen er geen financieel controleur werkzaam was, op 48 verschillende gelegenheden zich kassaopbrengsten of een deel daarvan heeft toegeëigend. In diezelfde periode heeft hij met de cijfers in de financiële administratie geknoeid, om te verdoezelen dat hij geld had weggenomen. (Appellant) heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij gedurende al die maanden ieder besef van de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag, vanwege een niet door zijn gokverslaving veroorzaakt psychisch defect, niet heeft kunnen inzien en dienovereenkomstig heeft kunnen handelen. Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder terecht geconcludeerd dat er geen reden is om (appellant) zijn handelen niet of verminderd toe te rekenen.”
3. Appellant heeft in zijn beroepschrift gesteld dat er betreffende zijn gokverslaving wel medische stukken zijn met een zodanige strekking dat geïntimeerde niet de zwaarste straf heeft kunnen opleggen. Verwezen is naar verklaringen van de psycholoog [naam psycholoog] van 14 januari 2020 en van de spiritueel psycholoog [naam spiritueel psycholoog]van 29 oktober 2019.
4. Geïntimeerde kan zich vinden in de aangevallen uitspraak. Naar aanleiding van de verwijzing van appellant naar de twee verklaringen merkt geïntimeerde in zijn contramemorie op dat daaruit niet is gebleken van een psychiatrische ziekte of gebrek waardoor bij appellant ieder besef ontbrak dat het onjuist was om zich gelden van het Land wederrechtelijk toe te eigenen. Geïntimeerde wijst er in dit verband op dat appellant meerdere malen met de cijfers in een excell-sheet heeft geknoeid om te verbergen dat hij te storten gelden wederrechtelijk heeft weggenomen.
5. De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan het Gerecht bij zijn aangevallen uitspraak. De Raad verenigt zich met die uitspraak. Hetgeen appellant in hoger beroep nog heeft aangevoerd met betrekking tot de (verminderde) toerekenbaarheid van het begane plichtsverzuim, leidt niet tot een andere conclusie. De verklaring van eerstgenoemde psycholoog maakt weliswaar melding van uit appellants levensverhaal af te leiden emotionele trauma’s die bepaalde gevoelens hebben teweeggebracht welke tot een gewoonte zijn geworden en dat deze gewoonte op haar beurt kan leiden tot een verslaving als een soort ‘copingmechanisme’ om niet stil te staan bij de pijnlijke trauma’s en gevoelens, maar geeft geen onderbouwing van een bij appellant bestaande psychiatrische ziekte of gebrek dat verhinderde dat appellant gedurende de hele hier relevante periode ieder besef van de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag heeft kunnen inzien. De Raad kan zich vinden in hetgeen geïntimeerde daarover nog in hoger beroep heeft gesteld.
6. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. P.J. Thijssen, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.