ECLI:NL:ORBAACM:2022:55

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
CUR2020H00314 en CUR2020H00315
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van te laat ingediende bezwaren tegen ontslag en toegangsontzegging in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. De appellant, de Regering van Curaçao, had hoger beroep ingesteld tegen twee eerdere uitspraken van het Gerecht, waarin de bezwaren van de appellant tegen een toegangsontzegging en een ontslagvoornemen niet-ontvankelijk waren verklaard vanwege termijnoverschrijding. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaren tegen de drie bestreden besluiten te laat zijn ingediend en dat er geen grond is om de termijnoverschrijdingen verschoonbaar te achten. De appellant had op 18 september 2019 bezwaar gemaakt tegen de toegangsontzegging en het ontslagvoornemen, maar deze bezwaren waren niet binnen de daarvoor gegeven termijnen ingediend. De Raad oordeelde dat de appellant niet in staat was om tijdig bezwaar te maken en dat de nalatigheid van de gemachtigde voor risico van de appellant komt. De Raad heeft ook geoordeeld dat de wettelijke bezwaartermijnen van openbare orde zijn en dat er geen plaats is voor een afweging van belangen bij de beoordeling van de tijdigheid van de bezwaarschriften. De hoger beroepen zijn dan ook niet geslaagd, en de aangevallen uitspraken zijn bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN

VAN CURAÇAO

Uitspraak op de hoger beroepen van:

[appellant]

wonende te Curacao,
appellant,
gemachtigde: mr. I.F. Moeniralam, advocaat
tegen de uitspraken van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van
14 september 2020, CUR201903410 (aangevallen uitspraak 1) en CUR201904806 (aangevallen uitspraak 2), in het geding tussen:
appellant,
en

de Regering van Curaçao

geïntimeerde (hierna: de Regering),
gemachtigde: mr. S. Concincion-Quirindongo, werkzaam voor het Land

Procesverloop

Appellant heeft tegen aangevallen uitspraken 1 en 2 hoger beroepen ingesteld.
De Regering heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld ter zitting van 25 februari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Regering heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
De Regering heeft appellant bij besluit van 23 november 2018, aan appellant uitgereikt op 7 december 2018, de toegang tot zijn werkplek ontzegd (toegangsontzegging). Bij besluit van 12 maart 2019, door appellant ontvangen op
20 augustus 2019, heeft de Regering appellant in kennis gesteld van het voornemen hem te ontslaan uit zijn functie (ontslagvoornemen).
1.2.
Bij landsbesluit van 10 oktober 2019, door appellant ontvangen op
15 november 2019, heeft de Regering appellant met ingang van 15 oktober 2019 ontslag verleend (ontslagbesluit).
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft het Gerecht vastgesteld dat appellant op
18 september 2019 bezwaar heeft gemaakt tegen de toegangsontzegging en het ontslagvoornemen. Daarmee zijn de bezwaren niet binnen de daarvoor gegeven termijnen ingediend. Omdat bovendien niet is gebleken van verschoonbare termijnoverschrijding, heeft het Gerecht beide bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft het Gerecht vastgesteld dat appellant op
23 december 2019 bezwaar heeft gemaakt tegen het ontslagbesluit. De bezwaartermijn was echter verstreken op 16 december 2019. Omdat appellant niet verschoonbaar te laat bezwaar heeft gemaakt, heeft het Gerecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat, anders dan het Gerecht bij de aangevallen uitspraken heeft geoordeeld, de overschrijding van de bezwaartermijnen verschoonbaar is. Appellant verwijst hiervoor naar zijn brieven van 28 maart 2019 en 6 augustus 2019, gericht aan de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW), waarbij hij heeft gevraagd wanneer hij zijn functie weer kan hervatten. Nadat appellant het ontslagvoornemen had ontvangen heeft hij zes dagen later, dus op 26 augustus 2019, de Gouverneur en in afschrift de Minister van SOAW verzocht om aanvullende informatie en om uitstel van verweer tegen het ontslagvoornemen. Pas op 20 september 2019 heeft de Regering dit verzoek afgewezen. Inmiddels had appellant op 18 september 2019 bezwaar gemaakt tegen het ontslagvoornemen. De Regering is in gebreke gebleven binnen drie maanden na de toegangsontzegging kenbaar te maken waarop deze was gebaseerd. Daardoor is appellant ernstig in zijn belangen geschaad. Hij heeft zich immers niet kunnen verweren tegen het ontslagvoornemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bezwaren tegen de drie bestreden besluiten te laat zijn ingediend. In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen om de termijnoverschrijdingen verschoonbaar te achten. Uit de door appellant geschetste gang van zaken is immers niet op te maken dat hij niet in staat was tegen de bestreden besluiten tijdig bezwaar te maken bij het Gerecht. Appellant heeft ter zitting toegelicht dat hij zich bewust was van de bezwaartermijn van het ontslagbesluit, dat hij op 7 december 2019 het bezwaarschrift bij zijn toenmalige advocaat heeft aangeleverd, maar dat deze het bezwaar pas op 23 december 2019, dus na het verstrijken van de bezwaartermijn op 16 december 2019, bij het Gerecht heeft ingediend. De omstandigheid dat de toenmalige gemachtigde nalatig was het bezwaarschrift tijdig in te dienen, komt voor risico van appellant. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat het Gerecht door zijn bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren hem adequate rechtsbescherming en een effectieve rechtsgang heeft ontnomen. Gelet op het ontslag heeft hij groot belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaren. Appellant heeft in dit verband gewezen op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van het in dit artikel bepaalde, zo begrijpt de Raad de beroepsgrond, moeten zijn bezwaren inhoudelijk worden behandeld. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De wettelijke bezwaartermijnen zijn van openbare orde. Bij de beoordeling of een bezwaarschrift tijdig is ingediend en of de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is, is geen plaats is voor een afweging van belangen (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2011:BT7485).
4.3.
De slotsom luidt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraken.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. P. Klik, leden, uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.