In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar, betrokkene, tegen haar ongeschiktheidsontslag door de Regering van Curaçao. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft op 18 mei 2022 uitspraak gedaan. Betrokkene was van 16 juni 2014 tot 15 juni 2015 directeur ad interim van de Toelatingsorganisatie (TO) en werd daarna tijdelijk benoemd. In 2016 ontstond er een vermoeden van strafbare feiten door ambtenaren van de TO, wat leidde tot een strafrechtelijk onderzoek. Betrokkene werd in 2018 veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder misbruik van haar functie. De Regering heeft haar daarop per 1 november 2019 ontslagen op grond van ongeschiktheid.
Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft het bezwaar van betrokkene tegen het ontslag gegrond verklaard, maar de Raad van Beroep oordeelt dat het ontslag voldoende gemotiveerd is. De Raad stelt dat de onschuldpresumptie niet betekent dat de ontslagprocedure moet worden aangehouden totdat de strafrechtelijke procedure is afgerond. De Raad concludeert dat de Regering terecht heeft gesteld dat er sprake is van een vertrouwensbreuk en dat het ontslagbesluit in stand blijft. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van het Gerecht en verklaart het bezwaar van betrokkene ongegrond.