ECLI:NL:ORBAACM:2022:32

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AUA2020H00144
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering naar de rang van hoofdinspecteur en de eis van functie bekleden in het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een politieambtenaar, appellante, die bevorderd wilde worden naar de rang van hoofdagent. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba heeft op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in deze kwestie. Appellante was eerder bevorderd naar de rang van brigadier 1e klasse en had in 2017 een diploma behaald dat haar kwalificeerde voor een hogere functie. De bestreden beschikking van de Gouverneur van Aruba, die appellante met ingang van 1 oktober 2018 bevorderde, werd door het Gerecht in Ambtenarenzaken ongegrond verklaard. Appellante stelde dat zij ten onrechte was gepasseerd door een collega en dat haar bevordering niet correct was behandeld.

De Raad heeft vastgesteld dat voor de bevordering naar de rang van hoofdagent de eis geldt dat de ambtenaar daadwerkelijk in de functie moet zijn geplaatst. Appellante had weliswaar taken van de functie uitgevoerd, maar was pas met ingang van 1 oktober 2018 officieel in de functie geplaatst. De Raad oordeelde dat de datum van bevordering samenvalt met de datum van plaatsing in de functie, en dat appellante pas aan alle vereisten voldeed vanaf die datum. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd door de Raad afgewezen, omdat de nieuwe procedure voor bevordering en plaatsing in functies was gewijzigd en appellante niet kon aantonen dat zij onterecht was gepasseerd.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 16 maart 2022
Zaaknummers: AUA2020H00144

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[Appellante],

wonend in Aruba,
appellante,
gemachtigde: mr. D.G. Kock, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
14 september 2020, AUA201904269 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 17 september 2019, no. 9 (bestreden beschikking) heeft geïntimeerde appellante met ingang van 1 oktober 2018 bevorderd naar de rang van hoofdagent (schaal P06).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellante tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak op 9 februari 2022 ter zitting behandeld, gevoegd met de zaken AUA2020H00142, AUA2020H00143 en AUA2020H00145. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de zitting zijn de gevoegd behandelde zaken gesplitst en wordt in iedere zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellante tegen de bestreden beschikking ongegrond verklaard. Geïntimeerde heeft appellante terecht pas met ingang van 1 oktober 2018 bevorderd naar de rang van hoofdagent, omdat appellante vanaf dat moment pas voldoet aan alle vereisten om te kunnen worden bevorderd naar de rang van hoofdagent. Voor zover appellante een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dat beroep niet.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat gekeken moet worden naar het moment waarop appellante de functie daadwerkelijk vervulde. Appellante is ten onrechte gepasseerd door een collega die onder haar op de ranglijst stond, louter en alleen vanwege het feit dat de Korpschef geheel arbitrair een andere, eerdere datum van aanstelling van die collega op een Korpsmededeling uitkoos. Ter zitting heeft appellante zich ook beklaagd over het feit dat collega’s zijn benoemd in functies in functiegroep III zonder dat zij hebben hoeven solliciteren.
3.2.
Geïntimeerde heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat appellante pas bevorderd kan worden met ingang van de datum dat zij aan alle bevorderingseisen voldoet. Daarbij is bepalend het moment met ingang waarvan appellante geplaatst is in een functie in Hoofdgroep III. Geïntimeerde heeft uiteengezet dat het systeem van de ranglijst in 2011 is verlaten en dat bij de implementatie van het in 2011 vastgestelde inrichtingsplan is besloten om de meest geschikte politieambtenaar op een bepaalde functie te plaatsen. Na de implementatie is overgegaan naar een systeem waarbij iedere politieambtenaar die aan de vereisten van onder meer opleiding en anciënniteit voldoet kan solliciteren naar een vacante functie op het eerst hogere functieniveau. Vanaf de rang van hoofdagent lopen de verschillende klassen niet meer gelijk, omdat functies in hoofdgroep III specialistische functies zijn, die beperkt voorkomen. De functie van Professional Basispolitiezorg is pas in 2018 opengesteld. Na de sollicitatieprocedure is appellante, met een proeftijd van zes maanden, in de functie geplaatst.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante is als politieambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA). Met ingang van 1 januari 2011 is appellante bevorderd naar de rang van brigadier 1e klasse (schaal P05). Op 1 augustus 2017 heeft appellante het diploma Midden Kaderopleiding behaald.
4.2.
Met de korpsmededeling no. 462/2018 heeft de korpsleiding van het KPA de mogelijkheid opengesteld voor sollicitatie naar de functie van Professional Basispolitiezorg, een functie in Hoofdgroep III. Zoals blijkt uit de korpsmededeling van 3 september 2018, no. 514/2018, heeft appellante naar die functie gesolliciteerd en is zij na selectiegesprekken per 15 september 2018, met een proeftijd van zes maanden, geplaatst in de functie van Professional Basispolitiezorg District III.
4.3.
Geïntimeerde heeft bij de bestreden beschikking appellante met ingang van 1 oktober 2018 bevorderd naar de rang van hoofdagent (schaal P06).
4.4.
Voor een bevordering naar de rang van hoofdagent gelden op grond van Bijlage A bij het Landsbesluit rechtspositie politie de volgende eisen:
“Hoofdagent a) in bezit van het middenkaderdiploma;
b) een functie bekleden in Hoofdgroep III;
c) voldoen aan de eisen die aan deze functie worden gesteld;
d) ten minste 4 jaar diensttijd hebben voltooid in de rang van brigadier 1e klasse en;
e) een goede beoordeling.”
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil, en de Raad sluit zich daarbij aan, dat appellante aan de vereisten onder a, c, d en e voldoet. Het geschil gaat over de vraag hoe de eis onder b moet worden gelezen. Gaat het om het feitelijk uitoefenen van de functie, zoals appellante stelt, of om het geplaatst zijn in een functie, zoals geïntimeerde stelt.
4.6.
Het standpunt van geïntimeerde is het juiste standpunt. Een functie kun je pas bekleden als je in die functie bent geplaatst. Voer je - zonder enige uitzondering - alle taken uit van een functie zonder daarin geplaatst te zijn, dan kan hooguit sprake zijn van waarneming. Gelet op het tijdstip met ingang waarvan appellante is geplaatst in de functie van Professional Basispolitiezorg heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat geïntimeerde appellante op goede gronden met ingang van 1 oktober 2018 heeft bevorderd naar de rang van hoofdagent (schaal P06).
4.7.
De door appellante gevoelde onrechtvaardigheid dat zij in anciënniteit voorbij wordt gegaan door collega’s die later dan zij aan hun opleiding zijn begonnen en dat collega’s worden benoemd in functies in hoofdgroep III zonder daarvoor te solliciteren zijn omstandigheden die niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Het eerste aspect is een gevolg van een duidelijke keus voor een ander systeem, zoals uiteengezet door geïntimeerde. Aan het tweede aspect wordt voorbij gegaan, omdat dat dat pas bij de behandeling ter zitting op 9 februari 2022 naar voren is gebracht en geïntimeerde daarop niet inhoudelijk heeft kunnen reageren. Los daarvan valt overigens niet goed in te zien wat daarvan de gevolgen zouden moeten zijn voor plaatsingen in functies in hoofdgroep III die wel hebben plaatsgevonden na een sollicitatieprocedure.
4.8.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, W.H. Bel en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.