ECLI:NL:ORBAACM:2022:30

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AUA2018H00143
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de aangevallen uitspraak inzake ambtenarenrecht en bezwaar tegen uitblijven beschikking

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen de Gouverneur van Aruba als appellant en een betrokkene die bezwaar had gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking door de minister van Financiën en Overheidsorganisatie. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, die het bezwaar van de betrokkene gegrond had verklaard en de Gouverneur had veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van Afl. 68.730,-. De Raad oordeelt dat het Gerecht ten onrechte het uitblijven van een beschikking heeft aangemerkt als het niet uitvoeren van een rechterlijke uitspraak. De Raad stelt vast dat de Gouverneur op 16 oktober 2018 een beschikking heeft genomen op het verzoek van de betrokkene, waardoor het bezwaar ongegrond verklaard moet worden. De Raad komt tot de conclusie dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 16 maart 2022
Zaaknummers: AUA2018H00143

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

de Gouverneur van Aruba,

appellant,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
21 mei 2018, AUA201703507 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
en

[Betrokkene]

wonend in Aruba,
geïntimeerde,
gemachtigde: Jose E.A. Wernet.

Procesverloop

Bij uitspraak van 28 augustus 2017 heeft het Gerecht het bezwaar van appellant, gericht tegen een beschikking van 20 juli 2015 van de minister van Financiën en Overheidsorganisatie (minister), gegrond verklaard en die beschikking vernietigd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaarschrift van appellant gericht tegen het uitblijven van een beschikking gegrond verklaard en geïntimeerde veroordeeld tot betaling van een bedrag van Afl. 68.730,- als vergoeding van de geleden schade.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de Raad hebben beide partijen erin toegestemd dat de Raad dit hoger beroep - in verband met covid-19-omstandigheden - behandelt en afdoet zonder de zaak op een openbare zitting te behandelen. In verband daarmee hebben partijen gebruik gemaakt van de hun geboden gelegenheid een pleitnotitie in te dienen en op elkaars pleitnotities te reageren.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde heeft van 3 juni 1983 tot 30 september 1995 achtereenvolgens als losse kracht en als ambtenaar in tijdelijke dienst gewerkt voor het land Aruba. Hij heeft op 31 maart 2013 bij de minister een verzoek ingediend om toekenning van een uitgesteld pensioen per 3 januari 2008 (verzoek).
1.2.
Bij uitspraak van 12 januari 2015 (GAZA nr. 724 van 2014) heeft het Gerecht het bezwaarschrift van geïntimeerde tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek gegrond verklaard en de minister opdracht gegeven binnen drie maanden na dagtekening van de uitspraak op het verzoek van geïntimeerde te beslissen.
1.3.
De minister heeft bij beschikking van 20 juli 2015 het verzoek van geïntimeerde afgewezen. Deze beschikking heeft het Gerecht bij uitspraak van 28 augustus 2017 (GAZA nr. 1837 van 2015) vernietigd, onder gegrondverklaring van het bezwaar, omdat niet de minister maar appellant bevoegd is om een beschikking te nemen op het verzoek van geïntimeerde. Het Gerecht heeft in deze uitspraak ook vastgesteld dat geen last aan appellant kan worden gegeven, omdat appellant geen verweerder is in het geding tussen de minister en geïntimeerde. Geïntimeerde mag er volgens het Gerecht van uitgaan dat sprake is van een zogenaamde fictieve weigering als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de La, indien appellant niet binnen drie maanden na dagtekening van die uitspraak op het verzoek van geïntimeerde heeft beschikt.
1.4.
Geïntimeerde heeft op 19 december 2017 een bezwaarschrift ingediend tegen het uitblijven van een beschikking en zich daarbij beroepen op artikel 96 van de La.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht, met toepassing van artikel 96 van de La, het bezwaar van geïntimeerde gegrond verklaard en appellant veroordeeld tot betaling aan geïntimeerde van een bedrag van Afl. 68.730,- als vergoeding van geleden schade, bestaande uit het inhoudelijk niet door appellant bestreden bedrag aan pensioen over de periode van 2 januari 2008 tot en met 3 januari 2018.
3.1.
Appellant heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat het Gerecht ten onrechte het uitblijven van een beschikking heeft aangemerkt als het niet uitvoeren van een rechterlijke uitspraak als bedoeld in artikel 96 van de La. Het gaat in dit geval om het uitblijven van een beschikking op een verzoek als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de La. In de tweede plaats verzet appellant zich tegen (de hoogte van) de opgelegde schadevergoeding.
3.2.
Geïntimeerde heeft verwezen naar Landsbesluit no. 1 van 16 oktober 2018, waarbij appellant met ingang van 1 april 2013 aan geïntimeerde een pensioen heeft toegekend. Tegen deze beschikking heeft geïntimeerde geen bezwaarschrift ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Gerecht heeft ten onrechte het bezwaarschrift van geïntimeerde aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen het geen gevolg geven aan een onherroepelijk geworden uitspraak. In de uitspraak van 28 augustus 2017 is noch aan appellant noch aan de minister opdracht gegeven tot het nemen van een beschikking. De uitspraak van 28 augustus 2017 was een uitspraak tussen geïntimeerde en de minister, die volgens het Gerecht niet bevoegd was tot het nemen van de in die procedure bestreden beschikking. Appellant was in die procedure geen procespartij, zoals het Gerecht in de uitspraak van 28 augustus 2017 terecht heeft overwogen.
4.2.
Het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet vernietigd.
4.3.
Verder wordt vastgesteld dat appellant op 16 oktober 2018 een beschikking heeft genomen op het verzoek van geïntimeerde. Van het uitblijven van een beschikking is geen sprake meer. Dat betekent dat het bezwaar van geïntimeerde ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad:
-
vernietigtde aangevallen uitspraak;
-
verklaarthet bezwaar
ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, W.H. Bel en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.