ECLI:NL:ORBAACM:2022:29

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AUA2020H00059
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De zaak betreft de kennisgeving van een voornemen tot ontslag van een ambtenaar, geïntimeerde, die zich schuldig zou hebben gemaakt aan plichtsverzuim. Het Gerecht had eerder geoordeeld dat de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping passend was, ondanks de beschuldigingen van agressief gedrag en het verschijnen op de werkplek onder invloed van alcohol. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 8 februari 2022 behandeld en op 23 maart 2022 uitspraak gedaan. De Raad bevestigt het oordeel van het Gerecht en oordeelt dat de opgelegde straf van een schriftelijke berisping in dit geval gerechtvaardigd is. De Raad wijst erop dat de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar niet als rechtvaardiging kunnen dienen voor zijn gedrag, en dat de lange duur van zijn dienstverband en het feit dat hij niet eerder een disciplinaire straf heeft gekregen, in de overwegingen zijn meegenomen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Zaaknummer: AUA2020H00059

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

de Gouverneur van Aruba,

appellant,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
6 april 2020, AUA201901681 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en

[Betrokkene],

wonend in Aruba,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld.

Procesverloop

Bij brief van 24 april 2019, kenmerk DRH/560 Geh (kennisgeving) heeft appellant geïntimeerde in kennis gesteld van het voornemen van het Land om hem op grond van artikel 83, eerste lid, onder i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht vastgesteld dat geïntimeerde zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim en dat dit plichtsverzuim hem kan worden toegerekend. Het Gerecht heeft de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en aanvullende stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2022. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van geïntimeerde is verschenen.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde is werkzaam als technisch medewerker bij de Dienst Openbare Werken (DOW). Naar aanleiding van een aantal, hierna te bespreken, gebeurtenissen op 24 en 25 juli 2018 is aan geïntimeerde met ingang van 26 juli 2018 de toegang tot het werk ontzegd voor de duur van zes weken. De toegangsontzegging is met nogmaals zes weken verlengd.
1.2.
Bij brief van 26 september 2018 is geïntimeerde in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden voor het gedrag dat hem wordt verweten (kort samengevat): dat hij op 24 juli 2018 onder invloed van alcohol op zijn werk is verschenen, de werkplek heeft verlaten en zich niet op de juiste wijze heeft ziek gemeld, dat hij tijdens een gesprek met zijn leidinggevende op 25 juli 2018 een agressieve houding heeft aangenomen en meerdere malen scheldwoorden heeft gebruikt, dat hij zwakke argumenten heeft gebruikt om uit te leggen waarom hij zich niet bij zijn leidinggevende had ziek gemeld, dat hij vervolgens de portier van DOW agressief heeft benaderd door een cementblok in de richting van de portier te gooien en daarna zonder enig bericht de werkplek heeft verlaten. Geïntimeerde heeft zich op 13 november 2018 schriftelijk verantwoord.
1.3.
Bij Landsbesluit van 14 november 2018 heeft appellant geïntimeerde in zijn ambt geschorst tot de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen over een disciplinaire strafoplegging.
1.4.
Bij de kennisgeving van het voornemen geïntimeerde de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, heeft appellant toepassing gegeven aan artikel 95 van de La, door geïntimeerde de keus te laten of hij al dan niet tegen dit voornemen een bezwaarschrift wil indienen bij het Gerecht. Geïntimeerde heeft gekozen voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de kennisgeving.
2. Het Gerecht heeft overwogen dat geïntimeerde kan worden verweten dat hij op
24 juli 2018 onder invloed van alcohol op het werk is verschenen en dat hij zich op die dag ten onrechte heeft ziek gemeld. De overige verweten gedragingen zijn niet komen vast te staan. Het wel vastgestelde plichtsverzuim kan geïntimeerde worden toegerekend. De lange duur van het dienstverband van geïntimeerde, waarbij hem niet eerder een disciplinaire straf is opgelegd, de omstandigheden dat niet is gebleken dat geïntimeerde eerder onder invloed van alcohol op het werk is verschenen en dat hij ten tijde van het incident in moeilijke persoonlijke omstandigheden verkeerde, hebben het Gerecht tot de conclusie gebracht dat het een eenmalig incident betrof, dat heeft plaatsgevonden onder bijzondere omstandigheden. Gelet op deze overwegingen en op de ernst van de vastgestelde verweten gedragingen is het Gerecht van oordeel dat de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping in dit geval passend is.
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, omdat appellant in zijn visie wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat geïntimeerde zich heeft schuldig gemaakt aan het hem verweten agressieve gedrag, waaronder onheus taalgebruik en bedreiging van een collega met een cementblok. Het wel vastgestelde plichtsverzuim - onder invloed van alcohol op de werkplek verschijnen - is volgens appellant direct in strijd met de strekking van artikel 49, vierde lid, van de Lma, welk artikel een uitdrukkelijk (wettelijk) verbod oplegt om tijdens werktijd alcohol te nuttigen of bij zich te hebben. Dergelijk gedrag, in samenhang met het overig onheus gedrag van geïntimeerde, gaat de grenzen van het betamelijke ver te buiten en kan niet getolereerd worden. De persoonlijke omstandigheden van geïntimeerde mogen hiervoor geen rechtvaardiging vormen, met name omdat geïntimeerde geen enkel moment aan zijn werkgever te kennen heeft gegeven dat hij door het recentelijk verlies van zijn dierbaren (extra) verlof nodig had om te rouwen. Volgens appellant heeft het Gerecht aan de onterechte en in strijd met voorgeschreven procedures gedane ziekmelding te weinig gewicht toegekend. Ook deze handelwijze levert ernstig plichtverzuim op. Aldus telkens appellant.
3.2.
Geïntimeerde heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Geïntimeerde betwist de juistheid van twee door appellant ingebrachte verklaringen
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar onderdelen 1.1 tot en met 1.4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Zoals het Gerecht terecht heeft overwogen moet om plichtsverzuim te kunnen aannemen op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt.
4.3.
De Raad kan zich volledig vinden in de overwegingen van het Gerecht, zoals weergegeven in rubriek 6 (De beoordeling) en onderschrijft die overwegingen. Naar aanleiding van wat is aangevoerd in hoger beroep wordt daar het volgende aan toegevoegd.
4.4.
Ter zitting van het Gerecht op 6 januari 2020 is aan de orde geweest dat appellant een aantal stukken aan het Gerecht zou hebben toegezonden. Die stukken zijn niet ontvangen en ook niet betrokken bij de beoordeling van het Gerecht. Voorafgaand aan de aanvankelijk geplande zitting van de Raad op
3 november 2021 heeft appellant bedoelde stukken aan de Raad toegezonden. Het gaat om twee anonieme verklaringen, opgemaakt op 3 december 2019, waarvan een verklaring, gelet op de inhoud van die verklaring is afgegeven door de portier van DOW. Nog los van het feit dat het om verklaringen gaat, die zijn opgemaakt anderhalf jaar na het moment waarop het gebeuren zou hebben plaatsgevonden, gaat het om vrij algemene, niet gedetailleerde en niet specifieke verklaringen. Het is onduidelijk wat zich heeft afgespeeld voorafgaand aan het moment waarop geïntimeerde iets in zijn hand zou hebben genomen en ook wat geïntimeerde nu precies in zijn hand zou hebben gehad en wat hij van plan was daarmee te doen. Onduidelijk is ook wat precies de context is geweest waarin het gebeuren met de portier zou hebben plaatsgevonden. Gelet op de in 4.2 weergegeven norm kan ook niet op basis van de door appellant in geding gebrachte verklaringen worden aangenomen dat geïntimeerde een collega heeft bedreigd met een cementblok en in een gesprek met een leidinggevende scheldwoorden heeft gebruikt en een agressieve houding heeft aangenomen.
4.5.
Appellant kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het verschijnen op de werkplek, terwijl je nog onder invloed van alcohol verkeert, direct in strijd is met de strekking van artikel 49, vierde lid, van de Lma. Artikel 49, vierde lid, van de Lma verbiedt expliciet het bij je hebben en het drinken van alcohol tijdens werktijd. Wat niet wegneemt dat werken terwijl je nog onder invloed van alcohol verkeert geen gewenste situatie is. In het dossier bevindt zich geen enkele beschrijving van de werkelijke staat waarin geïntimeerde op maandag 24 juli 2018 verkeerde. Kennelijk heeft hij ook niemand op het werk gezien of gesproken en kennelijk is hij ook uit eigen beweging vertrokken, omdat werken op dat moment voor hem toch geen optie was. Wat daar ook van zij, geïntimeerde had op 24 juli 2018 thuis moeten blijven en telefonisch contact moeten opnemen met zijn chef. Dan had het in de lijn der verwachting gelegen dat die dag als verlofdag zou zijn afgeschreven.
4.6.
Geïntimeerde had zich niet moeten ziek melden. Dat verwijt kan geïntimeerde worden gemaakt. Aan de andere verwijten met betrekking tot die ziekmelding kan in de gegeven omstandigheden niet het gewicht worden toegekend dat appellant daaraan toegekend wil zien. Met het Gerecht is de Raad van oordeel dat geïntimeerde het hem wel verweten plichtsverzuim kan worden toegerekend.
4.7.
Voor de vraag welke straf evenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim spelen in zijn algemeenheid meer aspecten dan alleen de verweten gedragingen een rol. De afweging zoals het Gerecht die heeft gemaakt in onderdeel 6.9 van de aangevallen uitspraak is een afweging die de Raad volledig kan volgen en onderschrijft. De disciplinaire straf van een schriftelijke berisping is in dit geval een passende straf.
4.8.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, W.H. Bel en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.