In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep van de Gouverneur van Aruba. De zaak betreft een geschil tussen de Gouverneur en de minister over de toekenning van een waarnemingstoelage aan de geïntimeerde, die als ambtenaar werkzaam is bij het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van Aruba. De geïntimeerde had verzocht om een waarnemingstoelage over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2016, maar dit verzoek was door de minister afgewezen. Het Gerecht in Ambtenarenzaken had het bezwaar van de geïntimeerde gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen drie maanden opnieuw op het verzoek te beslissen.
De Gouverneur heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, maar de Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De Raad concludeerde dat de Gouverneur geen partij was bij de aangevallen uitspraak en dat de minister de enige was die de opdracht had gekregen om een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek van de geïntimeerde. De Raad heeft de proceskosten van de geïntimeerde in hoger beroep toegewezen aan de Gouverneur, die een bedrag van Afl. 1.400,00 moet betalen voor de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt de formele relatie tussen de betrokken partijen en de rol van de minister in het ambtenarenrecht.