ECLI:NL:ORBAACM:2022:22

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AUA201800236
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bevordering ambtenaar in de functie van inspectiefunctionaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Gouverneur van Aruba, waarbij haar verzoek om bevordering naar de rang van hoofdcommies (schaal 10) en hoofdcommies 1ste klasse (schaal 11) is afgewezen. Appellante, werkzaam als inspectiefunctionaris, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij de functie van 1e inspectiefunctionaris in volle omvang uitoefent en dat haar beroep op het gelijkheidsbeginsel niet voldoende is onderbouwd. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 23 maart 2022 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat zij de functie van 1e inspectiefunctionaris in volle omvang vervult, en dat de Gouverneur in redelijkheid heeft kunnen besluiten om haar niet te bevorderen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, die het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaarde, maar het verzoek om bevordering afwees. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Zaaknummer: AUA2018H00236

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[Appellante]

wonend in Aruba,
appellante,
gemachtigde: mr. A.J. Swaen, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
26 november 2018, AUA201702288 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 2 augustus 2017, nr. 12, heeft geïntimeerde appellante met ingang van 1 oktober 2013 ontheven uit de rang van apothekersassistent 1ste klasse A, benoemd in de rang van commies (schaal 8) en bevorderd naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9) (landsbesluit). Bij beschikking van 2 augustus 2017 (bestreden beschikking) heeft geïntimeerde het verzoek van appellante om bevordering naar schaal 10 afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellante tegen het landsbesluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het de ingangsdatum van de bevordering betreft, het landsbesluit in zoverre vernietigd en bepaald dat geïntimeerde binnen drie maanden na dagtekening van de uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen. Het Gerecht heeft het tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak op 9 februari 2022 behandeld ter zitting, gevoegd met de zaak met registratienummer AUA2018H00237. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante was sinds 1 april 2000 werkzaam bij de onder de Directie Volksgezondheid vallende Inspectie voor Geneesmiddelen (IVG) in de rang van apothekersassistent 1e klasse (schaal 7). Met ingang van 1 september 2003 is zij bevorderd naar de rang van apothekersassistent 1ste klasse A (schaal 8).
1.2.
De IVG is per 1 november 2005 ondergebracht bij de Inspectie Volksgezondheid en Milieu (IVM). Met ingang van 1 januari 2010 is de IVM gesplitst en is de IVG verzelfstandigd. Per 1 oktober 2013 is het formatieplan van de IVG (formatieplan 2013) vastgesteld. Een plaatsingsprocedure heeft nooit plaatsgevonden. Per 1 januari 2017 is de IVG als zelfstandig orgaan opgeheven. Sindsdien vormt de IVG samen met de, eveneens opgeheven, Inspectie Gezondheidszorg de Inspectie Volksgezondheid Aruba.
1.3.
.Nadat de IVG onderdeel van de IVM werd, is de functie 1e inspectiefunctionaris geneesmiddelen (1e inspectiefunctionaris) maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 10 en de functie 2e inspectiefunctionaris geneesmiddelen (2e inspectiefunctionaris) op het niveau van schaal 8. In het formatieplan 2013 is de functie 1e inspectiefunctionaris maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 11. Het formatieplan 2013 biedt ruimte voor drie voltijds werkende ambtenaren (fte). De functie 2e inspectiefunctionaris is maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 9 en voor deze functie zijn zeven fte beschikbaar.
1.4.
Met een brief van 23 januari 2013 heeft appellante een verzoek ingediend om bevordering naar schaal 10. Haar verzoek om bevordering heeft appellante in een brief van 10 oktober 2016 geconcretiseerd in een verzoek om bevordering naar schaal 9 met ingang van 1 maart 2010, naar schaal 10 met ingang van 1 maart 2013 en met ingang van 1 maart 2014 naar schaal 11.
1.5.
Aan appellante is met ingang van 27 augustus 2016 eervol ontslag verleend wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
1.6.
Bij Landsbesluit van 2 augustus 2017 heeft geïntimeerde appellante met ingang van 1 oktober 2013 ontheven uit de rang van apothekersassistent 1ste klasse A (schaal 8), benoemd in de rang van commies (schaal 8) en bevorderd naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9). Bij de bestreden beschikking van eveneens
2 augustus 2017 heeft geïntimeerde het verzoek van appellante om haar te bevorderen naar schaal 10 afgewezen. Aan de bestreden beschikking heeft geïntimeerde ten grondslag gelegd dat appellante werkzaamheden verricht behorende bij de functie van 2e inspectiefunctionaris. Appellante kan de functie van 1e inspectiefunctionaris in volle omvang niet uitvoeren, omdat appellante niet in het bezit is van een diploma Buitengewoon agent van Politie (BAP) en ook niet van het diploma Bijzondere Opsporing Agent (BOA).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellante gegrond verklaard voor wat betreft het bezwaar ten aanzien van de ingangsdatum van de bevordering van appellante naar schaal 9. Het Gerecht heeft het landsbesluit vernietigd voor zover het de ingangsdatum van de bevordering naar schaal 9 betreft, geïntimeerde opdracht gegeven een nieuwe beslissing te nemen en voor het overige het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Het is het Gerecht niet gebleken dat appellante alle werkzaamheden verricht die behoren tot de functie van 1ste inspectiefunctionaris. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar in eerste aanleg aangevoerde gronden herhaald en nader toegelicht.
3.2.
Geïntimeerde heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de afwijzing van het verzoek van appellante om bevordering naar de rang van hoofdcommies (schaal 10) en hoofdcommies 1ste klasse (schaal 11). De vraag die in dit geding moet worden beantwoord is of geïntimeerde in redelijkheid heeft kunnen besluiten appellante niet te bevorderen. Voor het antwoord op die vraag is van doorslaggevende betekenis of geïntimeerde terecht heeft aangenomen dat appellante de functie van 1e inspectiefunctionaris niet in volle omvang heeft uitgeoefend.
4.2.
Voorop gesteld wordt dat de in de bestreden beschikking gegeven motivering dat appellante de functie van 1e inspectiefunctionaris niet in volle omvang heeft uitgeoefend, omdat zij niet in het bezit is van het diploma Buitengewoon agent van politie (BAP) en Bijzondere Opsporing Agent (BOA), geen juiste motivering is. Ook in de functie van 2e inspectiefunctionaris is het bezit van een BAP- of BOA-diploma vereist. Daarbij wordt voorbij gegaan aan de discussies over het al dan niet vervallen zijn van BAP- en BOA-diploma’s, het niet aanbieden van een BOA-opleiding en of voor deze eis wel een wettelijke basis aanwezig is. Het gaat in deze situatie namelijk niet om de vraag of een bevordering in een uitgeoefende functie kan worden geweigerd, omdat aan een dergelijke eis niet is voldaan, maar om de vraag welke functie appellante daadwerkelijk uitoefende.
4.3.
Appellante heeft het standpunt ingenomen dat zij sinds 2012 precies dezelfde werkzaamheden verricht als haar collega’s [X]en [Y] die wel zijn bevorderd naar de rang van hoofdcommies (schaal 10) en hoofdcommies 1ste klasse (schaal 11).
4.4.
Analyse van de functiebeschrijvingen van de 1e inspectiefunctionaris en de 2e inspectiefunctionaris in het formatierapport van 22 november 2013 laten uiteraard verschillen zien in de twee functies. Die verschillen zijn te vinden in onder meer het hoofddoel van de functies en bij de werkzaamheden “Toezicht en inspectie” en “Opsporingstaken”. Het hoofddoel van de functie van 1e inspectiefunctionaris is omschreven als toezicht houden, opsporen, rapportages en processen-verbaal opstellen, onderzoeken en analyseren van complexere vraagstukken, opstellen van kwartaal rapportages ten aanzien van de naleving van de wettelijke regelingen op het gebied van de geneesmiddelen. De 1e inspectiefunctionaris fungeert tevens als projectleider van thematische implementatie en handhavingsbeleid. Het hoofddoel van de functie van 2e inspectiefunctionaris is omschreven als belast zijn met de (administratieve) toezichthoudende en opsporende taken op het gebied van de geneesmiddelen. Diverse in het hoofddoel omschreven aspecten van de functie van 1e inspectiefunctionaris komen terug bij de werkzaamheden “Toezicht en inspectie”. Een taak in dat verband is ook het maken van complexe vragenlijsten, risicoprofielen, plannen van aanpak etc. Deze taak en ook de taak van het onderzoeken en analyseren van complexere vraagstukken komen niet voor in de functiebeschrijving van de 2e inspectiefunctionaris. De opsporingstaken van de 1e inspectiefunctionaris bestaan uit het als opsporingsambtenaar opsporen van complexere strafbare feiten op het gebied van de geneesmiddelvoorzieningen in overleg met onder meer het Openbaar Ministerie (OM). Bij de functiebeschrijving van de 2e inspectiefunctionaris is van deze taak geen sprake. Kort samengevat komen de verschillen tussen de functie van 1e inspectiefunctionaris en 2e inspectiefunctionaris eigenlijk neer op een verschil in niveau en complexiteit van werkzaamheden.
4.5.
Ter zitting hebben appellante en haar collega [Z] desgevraagd uitgebreid beschreven waar hun werkzaamheden uit bestaan. Uit die beschrijving blijkt niet dat appellante de meer complexe werkzaamheden verricht, zoals die zijn beschreven in de functiebeschrijving van de 1e inspectiefunctionaris. Het is niet aangetoond, maar ook niet aannemelijk dat de collega’s [X] en [Y] die complexere werkzaamheden niet verrichten. Bovendien is ter zitting komen vast te staan dat het in 4.4 beschreven verschil dat een 1e inspectiefunctionaris bij opsporing direct overleg heeft met het OM en een 2e inspectiefunctionaris niet, ook in de praktijk zo werkt. Als appellante tijdens een controle een overtreding constateert, dan neemt zij contact op met de politie. De politie kan dan bijvoorbeeld het aangetroffen niet geregistreerde product of het geneesmiddel dat niet verkocht mag worden op de plek waar het is aangetroffen in beslag nemen. Een 1e inspectiefunctionaris kan, na overleg met het OM, zelf dat product of geneesmiddel in beslag nemen.
4.6.
De in 4.4 en 4.5 neergelegde overwegingen leiden tot de conclusie dat appellante ook in hoger beroep niet is geslaagd in de onderbouwing van haar stelling dat zij de functie van 1e inspectiefunctionaris in volle omvang uitoefent. Evenmin heeft zij haar beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende onderbouwd. Geïntimeerde heeft in redelijkheid kunnen besluiten appellante niet te bevorderen naar de rang van hoofdcommies (schaal 10) en hoofdcommies 1ste klasse (schaal 11).
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, W.H. Bel en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.