ECLI:NL:ORBAACM:2022:2

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
CUR2019H000423
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar van politie met terugwerkende kracht; geen gelijke gevallen

In deze zaak gaat het om een verzoek van een ambtenaar van politie in Curaçao om bevordering met terugwerkende kracht. De appellant, die sinds 1999 in dienst is bij de politie, heeft verzocht om bevorderd te worden naar de functie van senior medewerker noodhulp/handhaving met ingang van 1 december 2013. Dit verzoek werd afgewezen door de minister, die stelde dat appellant en een collega, naar wie hij verwees, geen gelijke gevallen zijn. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld op 28 januari 2022. De Raad oordeelde dat de collega van appellant niet te vergelijken is met appellant, omdat deze eerder met de politieopleiding is begonnen en eerder tot agent van politie is benoemd. Het Gerecht in Ambtenarenzaken had eerder het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen sprake is van gelijke gevallen. De Raad concludeerde dat de beroepsgrond van appellant niet slaagde, omdat hij niet had aangetoond dat hij de functie van senior medewerker langer dan drie jaar had waargenomen.

De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
CURAÇAO
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant]

appellant,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van 28 november 2019, CUR201702493 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. S. Da Costa Gomez, advocaat.

Procesverloop

Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2022. Appellant en geïntimeerde hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is per 1 januari 1999 begonnen met de politieopleiding en in tijdelijke dienst aangesteld bij het toenmalige Korps Politie Nederlandse Antillen (KPNA). Per 1 juli 2000 is appellant als agent van politie in tijdelijke dienst aangesteld bij het Korpsonderdeel Curaçao. Daarna volgde per 1 september 2000 benoeming in de functie van medewerker wijkteam Punda in vaste dienst. Per 1 september 2003 is hij benoemd tot brigadier. In verband met de staatkundige hervormingen in 2010 waarbij de Nederlandse Antillen ophielden te bestaan, is het KPNA gereorganiseerd naar het Korps Politie Curaçao. In dat kader heeft geïntimeerde appellant bij landsbesluit van 28 oktober 2015 met ingang van 1 december 2013 geplaatst in de functie van medewerker noodhulp/handhaving. Tegen dit landsbesluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Bij brief van 2 maart 2017 heeft appellant de minister verzocht hem met ingang van 1 december 2013 te bevorderen naar de functie van senior medewerker noodhulp/handhaving met bijbehorende bezoldigingsschaal, te weten 8P, dan wel aan hem met ingang van 1 december 2008 twee loontreden toe te kennen en het onder 1.1 genoemde landsbesluit van 28 oktober 2015 te vernietigen of te wijzigen. Daarbij heeft appellant erop gewezen dat een collega ook in bedoelde functie is benoemd en aan die collega ook twee loontreden zijn toegekend.
1.3.
Bij beschikking van 14 september 2017 (bestreden besluit) heeft de minister het verzoek van appellant afgewezen. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat appellant en de collega waarnaar hij heeft verwezen geen gelijke gevallen zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit niet door het bevoegd gezag is genomen. Het Gerecht heeft het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat, het volgende overwogen. De collega waarnaar appellant verwijst is niet te vergelijken met het geval van appellant omdat appellant later aan de politieopleiding is begonnen en ook later tot agent van politie is benoemd. Verder heeft appellant niet met stukken onderbouwd dat hij de functie van senior medewerker noodhulp/handhaving voor meer dan drie jaren heeft waargenomen.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Over het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de Raad dat de collega's [collega's] waar appellant naar verwijst, geen aan appellant gelijk zijnde gevallen betreffen. [Collega's] zijn eerder met de politieopleiding begonnen en maken, anders dan appellant, deel uit van een groep collega's wiens rechtspositie gelijk moest worden getrokken met de collega's die later aan de politieopleiding zijn begonnen (vergelijk de uitspraak van de Raad van 1 april 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:3). Alleen al daarom is geen sprake van gelijke gevallen. Dat [collega's] later dan appellant hun politiediploma hebben behaald, doet aan het voorgaande niet af. De beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Voor zover appellant betoogt dat geïntimeerde willekeurig bevorderingsbesluiten neemt omdat appellant in vergelijking met de hiervoor genoemde collega's hoger op de ranglijst is geplaatst en ook waarnemingswerkzaamheden heeft verricht, overweegt de Raad dat deze beroepsgrond over willekeur eerst in hoger beroep naar voren is gebracht. De Raad zal deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk bespreken. Wat de gestelde waarneming betreft, overweegt de Raad dat appellant zijn stelling dat hij de functie van senior medewerker langer dan drie jaar heeft waargenomen niet met stukken heeft onderbouwd. Dat heeft appellant ter zitting ook erkend. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
4. De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. L.J.J. Rogier en mr. M.A. Evertsz, leden, en uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.