ECLI:NL:ORBAACM:2022:12

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
AUA2020H00182
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • P.J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om tewerkstelling bij de Directie Luchtvaart Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die verzocht had om tewerkstelling bij de Directie Luchtvaart Aruba (DLA). Het verzoek werd afgewezen door de Gouverneur van Aruba, wat leidde tot een bezwaar dat ongegrond werd verklaard door het Gerecht in Ambtenarenzaken. Appellant, die eerder als luchtverkeersleider werkzaam was, was sinds zijn schorsing in 2014 zonder werk en had verzocht om een functie als instructeur of inspecteur bij de DLA. Het Gerecht oordeelde dat de functie van instructeur niet bestond en dat er geen vacatures voor inspecteur waren. Appellant stelde dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat hij geen recht had op plaatsing en dat zijn bewijsaanbod om getuigen te horen was genegeerd. De Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van het Gerecht, oordeelde dat de Gouverneur voldoende had gemotiveerd dat er geen vacatures waren en dat appellant geen recht had op herplaatsing. De Raad merkte op dat er pas na het bezwaar serieuze inspanningen waren ondernomen om appellant te herplaatsen en veroordeelde de Gouverneur tot betaling van proceskosten aan appellant.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant],
wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba van 9 november 2020, zaaknummer AUA202000993, ECLI:NL:OGAACMB:2020:106,
in het geding tussen:
appellant
en
de GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster, werkzaam bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij beslissing van 5 maart 2020 (Beslissing) is een verzoek van appellant om tewerkstelling bij de Directie Luchtvaart Aruba (DLA) afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen de Beslissing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2021, waar appellant is verschenen bij zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is van 1986 tot 7 januari 2014 werkzaam geweest als luchtverkeersleider bij de toenmalige Afdeling Luchtverkeersbeveiliging (LVB) van de DLA. In verband met een klaringsincident in september 2013 is appellant op 7 januari 2014 geschorst, zowel in zijn functie als in zijn bevoegdheid voor verkeersleider.
1.2.
Een op 24 juli 2015 aan appellant gegeven ontslag is bij uitspraak van het Gerecht van 11 september 2017 vernietigd.
1.3.
Appellant was intussen niet in aanmerking gebracht voor een functie bij de inmiddels verzelfstandigde LVB, ondergebracht in de ANSA N.V.
1.4.
Omdat appellant weliswaar werd doorbetaald maar nog steeds zonder werk was, heeft hij bij brief van 21 augustus 2018 het verzoek gedaan om tewerkgesteld te worden in een functie van instructeur of inspecteur bij de DLA. Nadat op dat verzoek alsmaar niet werd beslist, heeft het Gerecht een tegen die weigering gemaakt bezwaar van appellant bij uitspraak van 25 november 2019 gegrond verklaard en geïntimeerde opgedragen binnen drie maanden op het verzoek te beslissen.
1.5.
Bij de Beslissing is gevolg gegeven aan de opdracht. Het verzoek van appellant is op inhoudelijke gronden afgewezen.
2. Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar van appellant tegen de Beslissing ongegrond verklaard.
2.1.
Het Gerecht heeft overwogen dat tot het nemen van een beslissing op appellants verzoek niet de Minister van Transport, Communicatie en Primaire Sector, van wie de Beslissing aanvankelijk afkomstig was, bevoegd was, maar geïntimeerde. Bij de behandeling ter zitting van het Gerecht is deze omissie gecorrigeerd zodat de Beslissing geacht kan worden te zijn genomen door geïntimeerde als het bevoegd gezag.
2.2.
Het Gerecht heeft overwogen dat het bevoegd gezag bij beslissingen zoals hier aan de orde, ruime beoordelingsvrijheid heeft. De toetsing is daarom beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
2.3.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat geïntimeerde voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat de functie van instructeur bij DLA niet bestaat en dat er voor de functie van inspecteur geen vacature aanwezig is. Het (niet) handelen door geïntimeerde leidt niet tot een schending van de algemene beginselen nu appellant niet door enkel tijdsverloop aanspraak kan maken op een herplaatsing in de verzochte functie.
3. Appellant heeft in zijn beroepschrift gesteld dat het Gerecht ten onrechte enkel is afgegaan op de mededeling van geïntimeerde dat er thans geen vacatures zijn bij de DLA. Een gedaan bewijsaanbod van het horen van getuigen is genegeerd. Omdat appellant geen toegang tot het systeem heeft, kan hij geen schriftelijk bewijs overleggen. Hij verzoekt de Raad het bewijsaanbod door het horen van getuigen niet te passeren.
3.1.
Verder is appellant van opvatting dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat een ambtenaar geen recht heeft op plaatsing. Dat is in strijd met artikel 47, lid 1, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma).
3.2.
Tot slot vermag het geen goedkeuring dat geïntimeerde nog steeds niet eens een poging heeft ondernomen om appellant in enige passende functie te plaatsen.
4. Geïntimeerde heeft erop gewezen dat in eerste aanleg een organogram van de DLA is overgelegd waaruit blijkt dat bij die directie geen functie van instructeur bestaat. Verder heeft appellant zelf erkend dat de twee functies van inspecteur waren vervuld, zij het op basis van een arbeidsovereenkomst.
4.1.
Geïntimeerde wijst erop dat een betrokkene moet voldoen aan de gestelde eisen en dat hij geschikt en bekwaam moet zijn voor de vervulling van een functie.
4.2.
Geïntimeerde zegt zich ervan bewust te zijn dat op hem een inspanningsplicht rust om appellant in een passende functie te (her)plaatsen. In dat verband heeft hij erop gewezen dat appellant voor de periode van 23 januari 2021 tot 1 januari 2022 tijdelijk ter beschikking is gesteld van het Taskforce Controle Project bij het Bureau Rampenbestrijding Aruba. Verder heeft de directeur van de DLA bij een e-mailbericht van 18 mei 2021 om medewerking verzocht van de directeur van DRH om de nodige inspanningen te (blijven) doen om appellant een passende functie binnen de overheid aan te bieden.
5. De Raad volgt het Gerecht in zijn oordeel dat geïntimeerde voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat de functie van instructeur bij DLA niet bestaat en dat er voor de functie van inspecteur geen vacature aanwezig is.
5.1.
De Raad overweegt dat uit de aard van een ambtelijke aanstelling voortvloeit dat de ambtenaar zo enigszins mogelijk wordt belast met werkzaamheden in de openbare dienst. In het geval van appellant brengt dit voor geïntimeerde mee dat hij zich zeer inspant om appellant te herplaatsen. Het door appellant ingeroepen artikel 47 Lma geeft hem overigens geen recht op plaatsing.
5.2.
De tot de voorgeschiedenis behorende feiten en omstandigheden stellen tegelijkertijd beperkingen aan de mogelijkheid van herplaatsing van appellant binnen de overheid. Zo zal het moeten gaan om een relatief hoog bezoldigde functie, waarvan er niet heel veel zijn. Verder heeft appellant een specialistische achtergrond en ervaring maar kan hij niet meer in de daarbij behorende functie van luchtverkeersleider of inspecteur bij de DLA worden geplaatst.
5.3.
De Raad stelt vast dat geïntimeerde (pas) kort na de aangevallen uitspraak erin is geslaagd appellant met tijdelijke werkzaamheden te belasten. Behalve de door hem in zijn verzoek genoemde functies heeft appellant zelf er ook geen naar voren gebracht. Daarin zou het horen van getuigen bij het Gerecht geen wijziging hebben gebracht. Appellant heeft immers niet aangegeven - ook weer niet in zijn beroepschrift - wie de getuigen zijn en hoe de getuigen zijn stellingen kunnen onderbouwen. Overigens stond het appellant vrij getuigen ter zitting mee te brengen. Artikel 57 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak stelt daaraan geen ander vereiste dan dat de namen van de getuigen ten minste drie dagen vóór de zitting schriftelijk aan de rechter worden medegedeeld.
6. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet in de omstandigheid dat er kennelijk pas als gevolg van het bezwaar tegen de Beslissing enige concrete actie is ondernomen, terwijl er vanaf 21 augustus 2018 een verzoek lag dat serieuze inspanningen van geïntimeerde vergde, aanleiding voor een veroordeling van geïntimeerde in de proceskosten in eerste aanleg. Deze worden bepaald op Afl. 1.400,00.

Beslissing

De Raad van Beroep:
bevestigt de aangevallen uitspraak;
veroordeelt geïntimeerde tot betaling aan appellant van zijn proceskosten tot een bedrag van Afl. 1.400,00 (veertienhonderd Arubaanse guldens) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. P.J. Thijssen, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.