ECLI:NL:ORBAACM:2022:107

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
AUA2021H00203
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen en ATV-dagen na schorsing

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek van appellante om uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen en ATV-dagen. Appellante, die werkzaam was bij de Directie Financiën als Chef Salarisadministratie, was sinds 2014 geschorst en ging in 2017 met pensioen. Ze verzocht in 2019 om uitbetaling van vakantiedagen die zij meende te hebben opgebouwd, maar de Minister had dit verzoek afgewezen. Het Gerecht in Ambtenarenzaken verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde.

De Raad overwoog dat er geen wettelijke aanspraak bestaat op uitbetaling van vakantiedagen en dat de situatie van appellante, waarin zij drie jaar niet had gewerkt maar wel bezoldiging ontving, niet leidde tot een recht op dubbele betaling voor vakantiedagen. De Raad bevestigde dat de bepalingen van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) niet in haar voordeel werkten, aangezien er geen wettelijke basis was voor de gevraagde uitbetaling. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van het Gerecht terecht was en dat appellante geen recht had op de gevraagde uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen en ATV-dagen.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 12 oktober 2022
Zaaknummer: AUA2021H00203

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellante],
wonend in Aruba,
appellante,
gemachtigde: advocaat mr. D.G. Kock,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
27 september 2021, nr. GAZA AUA202100912 (ECLI:NL:OGAACMB:2021:95; aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante
en
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
en
DE MINISTER VAN FINANCIËN, ECONOMISCHE ZAKEN EN CULTUUR,
geïntimeerden,
hierna ook: Gouverneur, respectievelijk Minister,
gemachtigden: mrs. Y.F.M. Kaarsbaan en V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij beslissing van 8 maart 2021 (Beslissing) heeft de Minister afwijzend beslist op het verzoek van appellante om over te gaan tot uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen en ATVdagen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellante tegen de Beslissing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerden hebben een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2022, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerden hebben zich daar doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is werkzaam geweest bij de Directie Financiën als Chef Salarisadministratie. Met ingang van 14 februari 2014 is haar de toegang tot haar werk ontzegd en met ingang van 23 mei 2014 is zij geschorst. Bij landsbesluit van 23 september 2014 is zij ontheven uit haar functie met behoud van rang en bezoldiging. Met ingang van 13 oktober 2017 is zij met pensioen gegaan wegens het bereiken van de 60-jarige leeftijd.
1.2.
Omdat zij van mening was dat zij nog beschikte over een groot aantal niet-genoten vakantie- en ATVdagen, heeft appellante op 19 maart 2019 een verzoek gedaan haar die dagen uit te betalen.
1.3.
Bij de Beslissing is dat verzoek afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellante tegen de Beslissing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Het Gerecht heeft vooropgesteld dat er geen wettelijke aanspraak is op uitbetaling van vakantiedagen. Er is wel begunstigend beleid op grond waarvan de Minister in bepaalde gevallen toch tot uitbetaling kan overgaan. Voorzover appellante op de pensioendatum vakantiedagen heeft die zij niet heeft kunnen opnemen, komen die dagen voor uitbetaling in aanmerking.
2.2.
Het Gerecht heeft vervolgens bekeken in hoeverre appellante op de pensioendatum niet-genoten vakantiedagen had die zij niet heeft kunnen opnemen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat die dagen er niet waren en heeft daarom geconcludeerd dat het verzoek van appellante voor zover dat betrekking heeft op de uitbetaling van vakantiedagen die zij stelt gedurende haar schorsing te hebben opgebouwd, terecht door geïntimeerden is afgewezen. Dat is afgeleid uit artikel 10 van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda).
2.3.
Met betrekking tot het verzoek om uitbetaling van vakantiedagen die appellante heeft opgebouwd voorafgaande aan de schorsing, heeft het Gerecht de artikelen 6 en 7 van de Lvvda in beschouwing genomen. Het Gerecht overwoog in rechtsoverweging 2.3.3.3.4:
“Gelet op artikel 6, tweede lid, van de Landsverordening is het gerecht van oordeel dat klaagster op pensioendatum geen aanspraak meer heeft op voor de schorsing opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen. Daarbij overweegt het gerecht dat de omstandigheid dat klaagster de vakantiedagen wegens haar toegangsontzegging dan wel schorsing niet heeft kunnen opnemen, de toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Lvvda niet opzij zet. Voorts neemt het gerecht daarbij in aanmerking dat de uitzonderingssituatie van artikel 7, van de Lvvda zich hier niet voordoet. De niet-genoten vakantiedagen zijn immers niet wegens dringende redenen van dienstbelang geweigerd of ingetrokken.”
2.4.
Het Gerecht volgt geïntimeerde eveneens in zijn standpunt dat appellante geen aanspraak maakt op uitbetaling van niet-genoten ATVdagen. Er is geen wettelijke en evenmin een buitenwettelijke aanspraak op een dergelijke uitbetaling.
3. Appellante kan zich niet verenigen met de onder 2.3 geciteerde rechtsoverweging. Zij heeft betoogd dat het klopt dat wanneer een ambtenaar geen vakantie heeft opgenomen, hij deze na verloop van tijd verliest. Eveneens is het juist dat de ambtenaar geen vakantie opbouwt over de periode dat hij geen werkzaamheden heeft verricht.
Maar deze twee gevolgen gaan volgens appellante uit van de normale gebruikelijke situatie waarin het aan de ambtenaar ligt dat hij geen aanspraak heeft gemaakt op vakantie danwel het een aan hem te wijten omstandigheid betreft waardoor hij niet heeft gewerkt.
3.1.
Appellante heeft gesteld dat is komen vast te staan dat de aan haar opgelegde maatregelen ten onrechte waren opgelegd en dat het onder die omstandigheden onjuist is dat dezelfde overheidsinstantie een beroep doet op het feit dat appellante niet heeft gewerkt c.q. geen vakantie heeft opgenomen, terwijl die overheidsinstantie ten onrechte appellante in die positie heeft geplaatst en door de rechter is teruggefloten.
3.2.
Appellante concludeert dat het Landsbesluit niet in stand kan blijven.
4. Geïntimeerden hebben in de eerste plaats betoogd dat er, anders dan appellante heeft gesteld, geen sprake is van een onterecht opgelegde schorsing. Verwezen is naar de uitspraak van het Gerecht van 15 juni 2015, waarbij het bezwaar tegen de schorsing ongegrond is verklaard; het hoger beroep tegen die uitspraak is niet-ontvankelijk verklaard.
4.1.
Geïntimeerden hebben aangevoerd dat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat een toegangsontzegging of een schorsing de toepassing van artikel 6 van de Lvvda niet opzij zet. Tevens wordt benadrukt dat appellante sinds 2014 geen vakantiedagen heeft opgebouwd ingevolge artikel 10 van de Lvvda. Appellante heeft in die periode ook geen werkzaamheden meer verricht waardoor haar aanspraak telkens werd verminderd. Een schorsing, terecht of onterecht, is niet in het wetsartikel opgenomen.
4.2.
De aanspraak op ATVdagen is gebaseerd op een buitenwettelijke ATV-regeling. Deze biedt niet de mogelijkheid van uitbetalen van niet-genoten ATVdagen. Dit is bevestigd bij uitspraak van de Raad van 18 augustus 2021, AUA2018H0020, aldus geïntimeerden.
5. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen en de beslissing van het Gerecht en maakt die tot de zijne. De in hoger beroep door appellante daartegen gerichte grieven zijn door geïntimeerden deugdelijk weerlegd en treffen geen doel.
5.1.
De Raad stelt met partijen vast dat het in dit geding gaat over de uitleg en toepassing van bepalingen in een wettelijke regeling en in het bijzonder over de juridische vraag of die bepalingen ook gelding hebben in de situatie waarin de wetgever niet heeft voorzien.
5.2.
Appellante erkent dat zij aan de tekst van de bepalingen geen aanspraak kan ontlenen op de gevraagde uitbetaling. Haar standpunt dat een redelijke uitleg zou vergen dat in de hier door de wetgever niet voorziene situatie toch aanspraak op uitbetaling gemaakt zou moeten kunnen worden gemaakt, volgt de Raad niet. Het zou tot de ongerijmde uitkomst leiden dat appellante, hoewel zij drie jaar lang niet gewerkt heeft met behoud van bezoldiging, over in die periode dan als vakantiedagen aan te duiden dagen een dubbele betaling zou ontvangen.
6. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad van Beroep:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mrs. J. Sybesma en A.H.M. van de Leur, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022