ECLI:NL:OGAACMB:2021:95

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
AUA202100912
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen door een ambtenaar na pensionering

In deze zaak heeft klaagster, de Gouverneur van Aruba, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen door de Minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur. Klaagster, die als ambtenaar werkzaam was bij de Directie Financiën, heeft op 19 maart 2019 een verzoek ingediend voor de uitbetaling van vakantiedagen die zij niet had kunnen opnemen. De minister heeft dit verzoek op 8 maart 2021 afgewezen, wat leidde tot het bezwaar van klaagster op 6 april 2021.

Tijdens de zitting op 28 juni 2021 is de zaak behandeld, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar advocaat. De rechter heeft de feiten en standpunten van beide partijen gehoord. Klaagster stelde dat zij recht had op uitbetaling van vakantiedagen, ondanks haar schorsing en de ontzegging van toegang tot haar kantoor. De minister verwees naar het beleid dat uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen alleen in specifieke gevallen is toegestaan, en dat deze uitzonderingen in het geval van klaagster niet van toepassing waren.

De rechter heeft overwogen dat er geen wettelijk recht bestaat op uitbetaling van vakantiedagen en dat de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) geen uitbetaling voorziet. Het gerecht concludeerde dat klaagster op haar pensioendatum geen aanspraak meer had op de vakantiedagen die zij niet had kunnen opnemen, en dat de afwijzing van de minister terecht was. De uitspraak leidde tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond was, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak van 27 september 2021
Gaza nr. AUA202100912

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

DE MINISTER VAN FINANCIEN, ECONOMISCHE ZAKEN EN CULTUUR,
zetelend te Aruba,
VERWEERDER(S),
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Klaagster heeft op 19 maart 2019 een verzoek gericht aan de gouverneur tot uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen.
Bij beschikking van 8 maart 2021 (de bestreden beschikking) heeft de minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur (de minister) afwijzend op het verzoek beslist.
Tegen de bestreden beschikking heeft klaagster op 6 april 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 25 juni 2021 stukken ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 28 juni 2021. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Feiten

1.1.
Klaagster was als ambtenaar werkzaam bij de Directie Financiën in de functie van chef van de salarisadministratie.
1.2
Aan klaagster werd op 28 februari 2014 de toegang tot het kantoor ontzegd. Klaagster is hierna ingaande 23 mei 2014 in haar ambt geschorst. Bij landsbesluit van 23 september 2014 is klaagster, met behoud van rang en bezoldiging, uit haar functie ontheven. Hiertegen heeft klaagster bezwaar aangetekend. Bij uitspraak van 2 juli 2018 heeft dit gerecht het bezwaar gegrond verklaard en het landsbesluit van 23 september 2014 vernietigd.
1.3.
Klaagster is op 13 oktober 2017 met pensioen gegaan.
Vooraf
2.1
In deze procedure gaat het om de vraag in hoeverre klaagster aanspraak kan maken op vakantiedagen en over de vraag in hoeverre die dagen voor uitbetaling in aanmerking komen. Bij de eerste vraag wordt het bevoegd gezag gevormd door de gouverneur, de tweede vraag is, gelet op het hierna in 2.3.1 beschreven beleid, voorbehouden aan de minister. De gemachtigde van de gouverneur heeft ter zitting verklaard dat hij ook namens de minister kan optreden. Het gerecht ziet derhalve aanleiding om zowel de minister als de gouverneur als verweerder in deze zaak aan te merken, zoals ook bij de partijvermelding tot uitdrukking is gekomen.
Standpunten van partijen
2.2.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat niet-genoten vakantiedagen niet worden uitbetaald, behoudens enkele uitzonderingen. Deze uitzonderingen doen zich in het geval van klaagster volgens verweerder niet voor. Tevens wijst verweerder er op dat er in periodes van toegangsontzegging en schorsing geen vakantie wordt opgebouwd.
2.2.2
Klaagster kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en heeft daar, kort samengevat, tegen aangevoerd dat de minister haar bij brief van 10 juli 2014 heeft bericht dat zij nog 87 vakantiedagen tegoed had. Zij is van 23 september 2014 tot aan haar pensioendatum 13 oktober 2017 geschorst. Bij brief van 22 mei 2017 heeft de directeur van de Directie Financiën klaagster bericht dat zij in verband met haar aanstaande pensionering haar vakantiedagen en ATV-dagen moest opnemen. Klaagster stelt dat het vanwege haar schorsing onmogelijk was om vakantiedagen of ATV-dagen op te nemen. Klaagster stelt op haar pensioendatum 13 oktober 2017 nog 179 vakantiedagen tegoed te hebben. Klaagster wijst er op dat het ook feitelijk onmogelijk is om tussen 22 mei 2017 en 13 oktober 2017 179 vakantiedagen op te nemen.
Beoordeling
2.3.1
Het gerecht stelt voorop dat geen wettelijk recht bestaat op uitbetaling van vakantiedagen. Noch de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (hierna: de Lvvda), noch een andere wettelijke regeling voorziet daarin. Wel bestaat er begunstigend beleid waarbij in specifiek beschreven gevallen uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen is toegestaan. Op grond van Advies DPO 29-08-03 is uitbetaling van vakantiegeld mogelijk indien sprake is van beëindiging van het dienstverband bij overlijden, ingeval van ziekteverlof bij het bereiken van de AOV-leeftijd of ingeval van medische afkeuring. Verder is op grond van de circulaire van 21 juli 2008 (PO/540/08) uitbetaling van vakantiedagen mogelijk als voor de beëindiging van een dienstverband het niet mogelijk was om de vakantiedagen op te nemen en sprake is van:
- een van rechtswege beëindiging van een ambtelijk dienstverband, op grond van het bereiken van de 60-jarige leeftijd;
- een beëindiging van een contractueel dienstverband, (1) vanwege een van rechtswege beëindiging van de arbeidsovereenkomst, (2) door het aflopen van de periode waarvoor deze is aangegaan of (3) vanwege een beëindiging daarvan anderszins, zonder dat dit te wijten is aan de werknemer zelf;
- een situatie, waarbij het bevoegde gezag c.q. de werkgever besluit, dat het in het belang van de dienst en de voortgang van de continuïteit in de uitvoering van taken en werkzaamheden, het wenselijk en noodzakelijk geacht wordt, dat een belanghebbende diens taken en werkzaamheden voortzet tot aan de datum van beëindiging van het dienstverband.
In voorkomende gevallen dient de belanghebbende, door tussenkomst van het betreffende diensthoofd, een daartoe strekkend gemotiveerd verzoek te richten aan de betreffende minister.
2.3.2
Klaagster is op 13 oktober 2017 met pensioen gegaan. Hiermee is sprake van een beëindiging van rechtswege van een ambtelijk dienstverband op grond van het bereiken van de 60-jarige leeftijd. Dit betekent dat het hierboven beschreven begunstigend beleid op klaagster van toepassing is, voor zover zij op pensioendatum vakantiedagen heeft die zij niet heeft op kunnen nemen. De omstandigheid dat klaagster het verzoek niet heeft gedaan door tussenkomst van het betreffende diensthoofd, acht het gerecht in dit geval niet dermate zwaarwegend dat alleen daarom het begunstigend beleid geen toepassing kan vinden.
2.3.3
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is in hoeverre klaagster op pensioendatum niet-genoten vakantiedagen had die zij niet op heeft kunnen nemen. Van belang daarbij is dat het daarbij moet gaan om vakantiedagen waarop zij op pensioendatum nog steeds aanspraak kan maken.
2.3.3.1 Het gerecht stelt voorop dat op grond van artikel 10, eerste lid, van de Lvvda, de aanspraken van de ambtenaar op vakantie in alle gevallen dat de ambtenaar in een kalenderjaar dertig dagen of meer, al dan niet aaneengesloten, geen werkelijke dienst doet, met 1/12 worden verminderd voor elk aantal van dertig dagen, dat hij geen werkelijke dienst heeft vervuld. In artikel 10, eerste lid, van de Lvvda staan tevens enkele uitzonderingen op deze hoofdregel vermeld, die zich in het geval van klaagster niet voor doen. Het gerecht concludeert hieruit dat verweerder de aanvraag van klaagster, voor zover deze betrekking heeft op uitbetaling van vakantiedagen die zij stelt gedurende haar schorsing te hebben opgebouwd, terecht heeft afgewezen.
2.3.3.2 Met betrekking tot de aanvraag van klaagster om de niet-genoten ATV-dagen uit te betalen, overweegt het gerecht dat de aanspraak op ATV-dagen is gebaseerd op de buitenwettelijke ATV-regeling. De ATV-regeling biedt niet de mogelijkheid van uitbetaling van niet-genoten ATV-dagen (zie de uitspraak van dit gerecht van 8 januari 2018, ECLI:NL:OGAACMB:2018:1) en het hierboven vermelde begunstigend beleid ziet niet op ATV-dagen. Dit betekent dat verweerder de aanvraag van klaagster, voor zover deze betrekking heeft op de uitbetaling van niet-genoten ATV-dagen die zij voor haar schorsing had opgebouwd, terecht heeft afgewezen.
2.3.3.3 Met betrekking tot de vakantiedagen die klaagster heeft opgebouwd voordat zij werd geschorst, overweegt het gerecht als volgt.
2.3.3.3.1 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Lvvda heeft de ambtenaar per kalenderjaar aanspraak op vakantie met behoud van vol inkomen op de voorwaarden en met inachtneming van de regelen, gesteld in dit hoofdstuk.
2.3.3.3.2 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Lvvda wordt, voor zover aan de ambtenaar in een kalenderjaar het hem volgens dit hoofdstuk toekomende aantal vakantiedagen niet is verleend, hem de niet-genoten vakantie in het daaropvolgend kalenderjaar aaneengesloten verleend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel verliest de ambtenaar, behoudens het bepaalde in artikel 7, zijn aanspraak op het door hem niet-genoten aantal vakantiedagen, betrekking hebbende op het kalenderjaar, voorafgaande aan het afgelopen kalenderjaar.
2.3.3.3.3 Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Lvvda kan de in dit hoofdstuk bedoelde vakantie wegens dringende redenen van dienstbelang geheel of gedeeltelijk worden geweigerd of ingetrokken bij gemotiveerde beschikking van de bevoegde autoriteit.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel behoudt de ambtenaar, indien de vakantie krachtens het eerste lid geheel of gedeeltelijk is geweigerd of ingetrokken, zijn aanspraak op het aantal door hem niet-genoten vakantiedagen.
2.3.3.3.4 Gelet op artikel 6, tweede lid, van de Landsverordening is het gerecht van oordeel dat klaagster op pensioendatum geen aanspraak meer heeft op voor de schorsing opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen. Daarbij overweegt het gerecht dat de omstandigheid dat klaagster de vakantiedagen wegens haar toegangsontzegging dan wel schorsing niet heeft kunnen opnemen, de toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Lvvda niet opzij zet. Voorts neemt het gerecht daarbij in aanmerking dat de uitzonderingssituatie van artikel 7, van de Lvvda zich hier niet voordoet. De niet-genoten vakantiedagen zijn immers niet wegens dringende redenen van dienstbelang geweigerd of ingetrokken.
2.3.3.4 Het gerecht is op grond van het vorenstaande van oordeel dat klaagster op pensioendatum reeds daarom geen (aanspraak op) vakantiedagen had die zij niet op heeft kunnen nemen. Derhalve faalt het beroep van klaagster.
2.4
Het vorenstaande leidt het gerecht tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Aldus gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.