ECLI:NL:ORBAACM:2022:104

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
AUA2021H00179
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om bevordering na opheffing functie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante die een verzoek om bevordering heeft ingediend, nadat haar functie als medewerker data-entry was opgeheven. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba heeft op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan. De appellante, die sinds september 1997 in overheidsdienst is, had in 2019 verzocht om bevordering naar de rang van klerk 1ste klas in schaal 4, maar dit verzoek werd afgewezen door de Gouverneur van Aruba. De appellante had werkzaamheden verricht die zwaarder waren dan haar opgeheven functie, maar de Gouverneur weigerde haar bevordering op basis van de functie die zij niet meer bekleedde. Het Gerecht in Ambtenarenzaken verklaarde het bezwaar van de appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep. De Raad heeft de zaak behandeld op 21 september 2022 en vastgesteld dat de appellante niet in een andere functie was geplaatst na de opheffing van haar functie. De Raad oordeelde dat de appellante ten onrechte geen bevordering was verleend, gezien haar langdurige dienstverband en de werkzaamheden die zij had verricht. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de Gouverneur opgedragen om opnieuw te beslissen op het verzoek van de appellante om bevordering, met inachtneming van de uitspraak van de Raad.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 12 oktober 2022
Zaaknummer: AUA2021H00179

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellante],
wonend in Aruba,
appellante,
gemachtigden: mrs. L.A. Hernandis en R.P. Lee,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 13 maart 2021, zaaknummer GAZA AUA202100307 (ECLI:NL:OGAACMB:2021:89; aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. Y.F.M. Kaarsbaan en A.F.J. Caster, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij beslissing van 11 januari 2021 (Beslissing) heeft geïntimeerde het verzoek van appellante om haar te bevorderen, afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellante tegen de Beslissing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
Appellante heeft nog een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2022, waar appellante in persoon is verschenen met bijstand van haar gemachtigden. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellante is sinds september 1997 in overheidsdienst. Zij is met ingang van 1 juli 2011 als medewerker data-entry bij het Departamento di Aduana (DAD) bevorderd naar de rang van klerk, schaal 3, het maximum van die functie.
1.3.
In de periode van juli 2009 tot oktober 2016 heeft appellante (tevens) kassierswerkzaamheden verricht. Zij ontving daarvoor per dag dat ze dat werk deed een kassierstoelage.
1.4.
Per 1 maart 2014 is de functie van medewerker data-entry komen te vervallen.
1.5.
Bij brief van 11 maart 2019 heeft appellante het verzoek gedaan haar per 1 maart 2017 in aanmerking te laten komen voor een bevordering naar de rang van klerk 1ste klas in schaal 4.
1.6.
Bij de Beslissing is dit verzoek om bevordering afgewezen.
2. Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar van appellante tegen de Beslissing ongegrond verklaard.
2.1.
Het Gerecht heeft overwogen dat ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, geschieden overeenkomstig deze regelen. Ingevolge artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht. Voor een bevordering tot de rang van klerk 1ste klasse in schaal 4 geldt onder meer de voorwaarde dat de betrokken ambtenaar een functie bekleedt die een waardering op het niveau van schaal 4 rechtvaardigt.
2.2.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de functie van medewerker data-entry is opgeheven en dat appellante niet is geplaatst in een andere functie. Weliswaar heeft appellante enige jaren (tevens) kassierswerkzaamheden verricht, maar zij is niet in de functie van kassier benoemd. Dat blijkt al uit het feit dat zij per dag voor die werkzaamheden een toelage heeft ontvangen.
2.3.
Geïntimeerde mocht dan ook, aldus het Gerecht, de afwijzing van het verzoek om bevordering baseren op de functie van data-entry-medewerker.
2.4.
Tot slot heeft het Gerecht het door appellante gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen. Het Gerecht overwoog daartoe dat het eerst ter zitting gedane beroep als tardief en in strijd met de beginselen van een goede procesorde moet worden aangemerkt. Gelet op hetgeen appellante had aangevoerd, kon het Gerecht niet beoordelen of er inderdaad sprake is van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld.
3. Appellante heeft gesteld dat het op de weg van geïntimeerde lag om haar te plaatsen en benoemen in een andere functie. Door dat niet te doen, zoals bij collega’s was gebeurd, is haar bevordering geblokkeerd en is zij benadeeld.
3.1.
Appellante heeft aangevoerd dat het door het Gerecht aan haar gemaakte verwijt van een tardief beroep op het gelijkheidsbeginsel, is terug te voeren op de omstandigheid dat zij er pas kort voor de zitting van de op de hoogte kwam dat haar collega mevrouw [X] naar schaal 4 was bevorderd, evenals andere collega’s.
3.2.
Ter zitting van de Raad heeft appellante betoogd dat zij de kassiersfunctie in wezen volledig vervulde totdat ook die functie is komen te vervallen.
3.3.
Verder heeft appellante aangevoerd dat zij binnen het DAD allerlei administratieve en dienstverleningswerkzaamheden heeft verricht die een bevordering rechtvaardigen. In 2019 is zij volledig belast met administratieve werkzaamheden bij de Sectie Haven (en Techniek).
4. Geïntimeerde kan zich vinden in de aangevallen uitspraak. Bij het ontbreken van een benoeming, na de opheffing van de functie van data-entry-medewerker, in een andere functie, dient, aldus geïntimeerde, het bevorderingsverzoek te worden getoetst aan die vroegere medewerkersfunctie. Ter zitting is daarover gesteld dat er een functiewaardering heeft plaatsgevonden van de door appellante verrichte werkzaamheden, met de naam van de vroegere functie. Een functiebeschrijving is niet beschikbaar.
4.1.
Over de door appellante in geding gebrachte bevordering van haar collega [X] merkt geïntimeerde op dat het daar niet om een gelijk geval gaat. Deze collega was na de opheffing van haar functie in 2014 geplaatst in de functie van administratief medewerker waarvan de werkzaamheden door het Departamento Recurso Humano zijn gewaardeerd op maximaal schaal 5. Daarom is zij met ingang van 1 oktober 2018 bevorderd naar de rang van klerk 1ste klasse, schaal 4. Van een bevordering van andere collega’s van appellante is geen sprake. De andere collega’s die ook de functie van data-entry-medewerker bekleedden, zijn allen nog in schaal 3.
5. De Raad overweegt met betrekking tot het beroep van appellante op de ongelijke behandeling van haar ten opzichte van haar collega [X], dat hun situaties niet gelijk zijn. Uit de in hoger beroep beschikbaar gekomen gegevens blijkt dat die collega bij de opheffing van haar betrekking is benoemd in de functie van administratief medewerker (met maximaal schaal 5); dat was niet het geval bij appellante.
5.1.
De Raad verwerpt het standpunt van appellante dat zij ingeschaald moet worden als kassier, op de grond dat zij niet in die functie was benoemd en dat zij in de tijd dat zij die functie (soms) vervulde slechts in aanmerking is gekomen voor een kassierstoelage.
5.2.
De Raad stelt vast dat voor de stelling van geïntimeerde dat er een functiewaardering heeft plaatsgevonden van de door appellante verrichte werkzaamheden, zij het onder de naam van de vervallen functie, enige onderbouwing in de stukken ontbreekt. Wel heeft appellante zelf ter zitting duidelijk gemaakt dat zij in een reeks van jaren na de opheffing van haar data-entry-functie allerlei dienstverlenings- en administratieve taken heeft verricht die wat zwaarte betreft uitgaan boven die in de vroegere functie.
5.3.
Naar het oordeel van de Raad gaat het niet aan dat aan een medewerker als appellante in de geschetste omstandigheden, bij een dienstverband van - ten tijde van haar verzoek - meer dan 21 jaar, op deze wijze enige bevordering na maart 2014 wordt onthouden. Vanaf die tijd heeft geïntimeerde appellante als het ware laten zweven, terwijl zij onmiskenbaar werkzaamheden is gaan verrichten waarvan de zwaarte weliswaar niet volledig overeenkomt met die van het geheel van werkzaamheden van iemand die in de functie van administratief medewerker met maximum van schaal 5 is benoemd, maar wel een bevordering naar schaal 4 (klerk 1ste klasse) rechtvaardigt.
5.4.
De Raad stelt de datum met ingang waarvan appellante redelijkerwijs aanspraak kan maken op die bevordering naar klerk 1ste klasse (schaal 4), enigszins arbitrair, vast op 1 januari 2019. De Raad gaat er daarbij van uit dat de inschaling en de toekenning van periodieke verhogingen verloopt volgens het gebruikelijke patroon op grond van de toepasselijke bezoldigingsregeling.
6. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, dat het bezwaar tegen de Beslissing alsnog gegrond verklaard moet worden, dat de beslissing moet worden vernietigd en dat geïntimeerde moet worden opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak van de Raad een nieuwe beslissing te nemen op appellantes verzoek om bevordering.
7. De Raad ziet in het bovenstaande aanleiding geïntimeerde te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep, welke worden begroot op Afl. 2.800,00 wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De Raad van Beroep:
vernietigt de aangevallen uitspraak;
verklaart het bezwaar tegen de Beslissing alsnog gegrond en vernietigt de Beslissing;
draagt geïntimeerde op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek van appellante om bevordering;
veroordeelt geïntimeerde tot betaling aan appellante van haar proceskosten tot een bedrag van Afl. 2.800,00 (tweeduizend en achthonderd Arubaanse guldens).
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mrs. J. Sybesma en A.H.M. van de Leur, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.