In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De appellant, werkzaam als gevangenisinrichtingswerker bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGWA), was bevorderd naar schaal 4 met ingang van 1 mei 2017, na het behalen van het diploma voorgezette opleiding I (VO-I) op 1 april 2017. De appellant stelde dat hij eerder bevorderd had moeten worden, omdat de DGWA de opleiding met vertraging had aangeboden. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 2 november 2021 behandeld. De Raad oordeelde dat de appellant pas per 1 mei 2017 voldeed aan de voorwaarden voor bevordering naar schaal 4. De Raad concludeerde dat de vertraging in het aanbieden van de opleiding niet als een zeer bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt die een eerdere bevordering rechtvaardigt. De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht, waarbij werd gesteld dat het Rangenstelsel Structuur Sector Binnendienst (RSSB) als beleid moet worden gezien, en dat de appellant geen procesbelang had bij een beoordeling van een brief van de DGWA.
De Raad besloot dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.