ECLI:NL:ORBAACM:2021:91

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
AUA2019H00168
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van ambtenaar in het gevangeniswezen en de toepassing van het Rangenstelsel Structuur Sector Binnendienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De appellant, werkzaam als gevangenisinrichtingswerker bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGWA), was bevorderd naar schaal 4 met ingang van 1 mei 2017, na het behalen van het diploma voorgezette opleiding I (VO-I) op 1 april 2017. De appellant stelde dat hij eerder bevorderd had moeten worden, omdat de DGWA de opleiding met vertraging had aangeboden. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 2 november 2021 behandeld. De Raad oordeelde dat de appellant pas per 1 mei 2017 voldeed aan de voorwaarden voor bevordering naar schaal 4. De Raad concludeerde dat de vertraging in het aanbieden van de opleiding niet als een zeer bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt die een eerdere bevordering rechtvaardigt. De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht, waarbij werd gesteld dat het Rangenstelsel Structuur Sector Binnendienst (RSSB) als beleid moet worden gezien, en dat de appellant geen procesbelang had bij een beoordeling van een brief van de DGWA.

De Raad besloot dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 15 december 2021
Zaaknummers: AUA2019H00168

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[Appellant]

wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
1 juli 2019, AUA201801659 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 2 mei 2017 [lees: 2018], no. 27 (bestreden beschikking) heeft geïntimeerde appellant met ingang van 1 mei 2017 bevorderd naar schaal 4, dienstjaar 3, in de functie van gevangenisinrichtingswerker.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2021. De gemachtigde van appellant is verschenen. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant bekleedt de functie van gevangenisinrichtingswerker (functie) bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGWA). Met ingang van 1 april 2014 is appellant in de functie bevorderd naar schaal 3. De functie is maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 6. Appellant heeft op 1 april 2017 het diploma voorgezette opleiding I (VO-I) gehaald en is vervolgens bij de bestreden beschikking met ingang van 1 mei 2017 bevorderd naar schaal 4.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, omdat appellant pas per 1 mei 2017 voldoet aan alle voorwaarden om bevorderd te worden naar schaal 4. De omstandigheid dat de opleiding niet eerder aan appellant is aangeboden, wat daar verder ook van zij, is niet zo bijzonder dat om die reden, met doorkruising van het gekozen systeem, voor een eerdere datum van bevordering moet worden gekozen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat geïntimeerde heeft gehandeld in strijd met diverse beginselen van behoorlijk bestuur. In de visie van appellant is het niet juist dat hij (en zijn klas-/jaargenoten) de gevolgen moeten dragen van fouten en vertragingen bij de overheid en heeft geïntimeerde ten onrechte geen belang gehecht aan het standpunt van de leiding van de DGWA dat ambtenaren nimmer in hun carrièregroei mogen worden belemmerd door fouten en vertragingen in de organisatie. Het feit dat het Rangenstelsel Structuur Sector Binnendienst (RSSB) niet in een Landsbesluit houdende algemene regels is neergelegd betekent volgens appellant dat van dat Rangenstelsel kan worden afgeweken.
3.2.
Geïntimeerde heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant kan worden gevolgd in zijn stelling dat het RSSB als beleid moet worden gezien, omdat het niet is neergelegd in een Landsbesluit houdende algemene regels. Met een bevordering per 1 mei 2017 heeft geïntimeerde op juiste wijze toepassing gegeven aan dat beleid. Eerst vanaf dat moment voldoet appellant namelijk aan zowel de anciënniteits- als diploma-eis om bevorderd te kunnen worden naar schaal 4. De diploma-eis is een harde eis, waarvan slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. Het enkele feit dat de DGWA de betreffende opleiding met vertraging van ongeveer een jaar heeft kunnen aanbieden is niet een zeer bijzondere omstandigheid.
4.2.
Appellant heeft ter zitting het verzoek gedaan zijn bezwaarschrift ook gericht te achten tegen de brief van de waarnemend directeur van de DGWA van 19 mei 2018, waarin aan het Departamento Recurso Humano is gevraagd om correctie van de Landsbesluiten voor de lichting 2013. Nog daargelaten de vraag of gelet op de bepalingen in de La dit verzoek wel zou kunnen worden toegewezen, heeft appellant geen procesbelang bij een beoordeling van de inhoud van deze brief. Appellant is het namelijk eens met deze brief.
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, A.H.M. van de Leur en
L.C. Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.