In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De zaak betreft een disciplinaire straf die aan de geïntimeerde, een douaneambtenaar, is opgelegd wegens plichtsverzuim. De disciplinaire straf bestond uit terugzetting in rang met vermindering van de bezoldiging voor een jaar. De Gouverneur stelde dat de opgelegde straf evenredig was aan het plichtsverzuim, terwijl het Gerecht oordeelde dat de straf te zwaar was in verhouding tot de vastgestelde feiten.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de geïntimeerde heeft toestemming verleend aan een douane-expediteur om een container te openen zonder dat hij fysiek aanwezig was. Dit gebeurde tijdens een strafrechtelijk onderzoek naar het bedrijf Easy Cargo. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld zonder openbare zitting, in verband met COVID-19. De Raad concludeert dat de opgelegde straf niet evenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim, vooral in vergelijking met andere vergelijkbare zaken van collega’s van de geïntimeerde. De Raad heeft de Gouverneur opgedragen om alle drie de zaken in onderlinge samenhang opnieuw te bezien en een besluit te nemen over het opleggen van een (andere) disciplinaire straf.
De Raad bevestigt de uitspraak van het Gerecht en veroordeelt de Gouverneur in de proceskosten van de geïntimeerde. De uitspraak is gedaan op 1 december 2021.