ECLI:NL:ORBAACM:2021:73

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
AUA2019H00003
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van strafontslag van politieambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de appellant, de Gouverneur van Aruba, tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De appellant was werkzaam bij het Korps Politie Aruba en is op 12 januari 2017 de toegang tot zijn werk ontzegd naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek onthulde dat hij en een collega tijdens diensttijd goederen uit de voormalige politiewacht in Oranjestad hadden meegenomen en geprobeerd hadden in de wapenkamer in te breken. De appellant werd op 6 februari 2018 ontslagen op basis van ernstig plichtsverzuim, wat door het Gerecht werd bevestigd in een eerdere uitspraak op 10 december 2018. De appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat zijn gedrag niet als plichtsverzuim kon worden aangemerkt en dat de opgelegde straf te zwaar was.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 10 juni 2021 behandeld. De Raad oordeelde dat de gedragingen van de appellant, waaronder het wegnemen van overheidsgoederen en het drinken van alcohol tijdens dienst, inderdaad ernstig plichtsverzuim opleverden. De Raad concludeerde dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was aan het vastgestelde plichtsverzuim. De appellant had geen recht om de goederen mee te nemen, ongeacht de toegankelijkheid van het gebouw, en zijn gedrag had de integriteit van het Korps Politie Aruba ernstig beschadigd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA
Op het hoger beroep van:

[appellant],

wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. G.L. Griffith, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
10 december 2018, AUA201801513 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 6 februari 2018, no. 21 (bestreden beschikking) is aan geïntimeerde met onmiddellijke ingang met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Als een strafontslag geen stand zou houden, is geïntimeerde ontslagen wegens functionele ongeschiktheid, als bedoeld in artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA) toen tijdens een strafrechtelijk onderzoek naar een van zijn collega’s (B) uit chatgesprekken tussen appellant en B zou zijn gebleken dat appellant en een derde collega (W) tijdens diensttijd uit de voormalige politiewacht in Oranjestad spullen hebben meegenomen. Appellant en W zouden ook hebben gepoogd dan wel voorbereidingen hebben getroffen om in de wapenkamer van die voormalige politiewacht in te breken.
1.2.
Naar aanleiding hiervan is appellant op 12 januari 2017 met toepassing van artikel 48 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de toegang tot het werk ontzegd. De toegangsontzegging is verlengd en vervolgens is appellant bij Landsbesluit van 8 mei 2017 geschorst met toepassing van artikel 87, onder c van de Lma. Bij brief van 8 mei 2017 is hij in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden ter zake van (kort samengevat): poging tot diefstal onder verzwarende omstandigheden, diefstal door twee of meer verenigde personen, het nuttigen van alcoholische dranken tijdens de nachtdienst en het voornemens zijn te gaan sjoemelen met het aantal processen-verbaal dat hij standaard maandelijks moet indienen.
1.3.
Na ontvangst van de verantwoording heeft appellant de bestreden beschikking genomen.
2. Het Gerecht is tot ongegrondverklaring van het bezwaar van appellant gekomen op grond van de overweging dat uit de beschikbare gegevens, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat appellant tijdens de dienst op 10 november 2016 aanwezig is geweest in de voormalige politiewacht te Oranjestad, waar hij niets te zoeken had, en daar overheidsgoederen die hem niet toebehoren, zoals een wapenstok, flessen olie en dasspelden, heeft weggenomen, terwijl hij daar het recht noch toestemming voor had en dat hij alcohol (bier) tijdens zijn dienst heeft gedronken. Naar het oordeel van het Gerecht heeft geïntimeerde deze gedragingen terecht aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Verder is niet gebleken dat deze gedragingen appellant niet kunnen worden toegerekend en is de opgelegde straf evenredig aan het vastgestelde plichtsverzuim.
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, omdat appellant van mening is dat zijn bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard. Het gebouw stond open en was voor iedereen toegankelijk. Er was geen sprake van overheidsgoederen, maar van achtergelaten spullen die weggegooid zouden worden en als res nullius aangemerkt dienen te worden. Het wegnemen daarvan is geen plichtsverzuim. Appellant heeft erkend tijdens de betreffende dienst bier te hebben gedronken, maar vindt een onvoorwaardelijk strafontslag daarvoor te zwaar. Hij heeft in dit verband een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel door het noemen van vier situaties waarin sprake is geweest van alcoholgebruik van politieambtenaren. In die situaties zijn betrokkenen niet ontslagen. Appellant heeft ook in hoger beroep ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de twee door het Gerecht niet besproken verweten gedragingen.
3.2.
Geïntimeerde heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Allereerst wordt overwogen dat voor het verwijt dat appellant samen met W heeft geprobeerd binnen te komen in de wapenkamer van de voormalige politiewacht onvoldoende deugdelijk vastgestelde gegevens aanwezig zijn in het dossier. Het enige waarop geïntimeerde zich heeft gebaseerd zijn chatberichten die appellant naar B heeft gestuurd. De inhoud van deze chatberichten zijn onvoldoende overtuigend.
4.2.
Appellant heeft erkend dat hij in de nacht van 10 november 2016 uit de voormalige politiewacht een wapenstok, olie en dasspelden heeft meegenomen. Dat het daarbij zou gaan om goederen zonder waarde die weggegooid zouden worden is zeer onaannemelijk. Appellant had niets te zoeken in de voormalige politiewacht en ook het feit dat de deur niet was afgesloten is geen vrijbrief om naar binnen te gaan en daar nog aanwezige goederen mee te nemen. Appellant heeft eveneens erkend dat hij die nacht bier heeft gedronken.
4.3.
Gegeven de situatie dat aan appellant niet alleen het drinken van alcoholhoudende dranken kan worden verweten, wordt voorbijgaan aan het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
4.3.
De gedragingen die appellant terecht zijn verweten: het wegnemen van een diverse goederen uit de voormalige politiewacht en het tijdens de dienst drinken van alcoholhoudende dranken leveren ernstig plichtsverzuim op. Dat plichtsverzuim kan appellant worden toegerekend en de door geïntimeerde opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag is niet onevenredig aan het vastgestelde plichtsverzuim. Geïntimeerde heeft terecht gewezen op de omstandigheid dat appellant met zijn gedrag de integriteit, zuiverheid en goede naam van het KPA ernstig heeft beschadigd. Hij heeft met zijn gedrag de grenzen van het toelaatbare overschreden, wat onacceptabel is voor een politieambtenaar.
4.4.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, L.C. Hoefdraad en
J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.