ECLI:NL:ORBAACM:2021:70

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
AUA2019H00157
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overwerkvergoeding voor politieambtenaren in de rang van inspecteur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van politieambtenaren die in de rang van inspecteur zijn benoemd en die geen recht meer zouden hebben op overwerkvergoeding. De appellanten, die allen werkzaam zijn bij de politie in Aruba, hebben in 2015 verzocht om restitutie van een eerder teruggevorderde overwerkvergoeding en om uitbetaling van vergoedingen voor overwerk dat zij in 2012 hebben verricht. De Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot de aangevallen uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 24 juni 2019, waarin het bezwaar van de appellanten ongegrond werd verklaard.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 15 september 2021 behandeld. De appellanten hebben aangevoerd dat de Werk- en diensttijdenverordening politie van toepassing is en dat zij recht hebben op een overwerkvergoeding, ondanks hun benoeming in de rang van inspecteur. De Minister heeft echter gesteld dat op grond van de geldende regelgeving politieambtenaren in deze rang geen recht hebben op overwerkvergoeding. De Raad heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de ratio achter het niet uitbetalen van de overwerkvergoeding niet is dat inspecteurs geen overwerk hoeven te verrichten, maar dat overwerk inherent is aan hun functie.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat de appellanten geen recht hebben op de gevraagde overwerkvergoedingen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[appellant 1]

[appellant 2]
[appellant 3]
[appellant 4]
[appellant 5]
[appellant 6],
allen wonend in Aruba,
appellanten,
gemachtigde: mr. H.U. Thielman, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
24 juni 2019, AUA201802638 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellanten
en

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Appellanten hebben op 27 februari 2015 schriftelijk verzocht om restitutie van de in april 2012 aan hen uitbetaalde overwerkvergoeding voor overwerk verricht in februari 2012, die vervolgens in maart 2013 is teruggevorderd, alsmede uitbetaling van vergoeding voor door hen verricht overwerk in de maanden maart en april 2012.
Bij beschikking van 24 juli 2018 (bestreden beschikking) heeft geïntimeerde dit verzoek afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellanten tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2021.
Appellanten Luis P. Tromp, Carlos M. Hodge en Eric S. Lake zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, die ook is verschenen voor de andere drie appellanten. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij de implementatie van de reorganisatie van het Korps Politie Aruba in het jaar 2003 zijn appellanten geplaatst op functies op het niveau van inspecteur. Vooruitlopend op de formele vastlegging van het nieuwe rangenstelsel voor het politiepersoneel conform het reorganisatierapport 2003 is aan appellanten een salaris toegekend in schaal P09 (rang van onderinspecteur). De door appellanten gewerkte overuren zijn steeds vergoed. Bij landsbesluiten van 30 maart 2012 zijn appellanten met ingang van 1 januari 2003 benoemd in de rang van inspecteur (P05), met behoud van bezoldiging en met ingang van 1 januari 2011 benoemd in de rang van inspecteur (P10), met behoud van bezoldiging. Deze landsbesluiten zijn vervolgens bij landbesluiten van 26 oktober 2012 ingetrokken, omdat aan appellanten per 1 januari 2011 twee extra periodieken zijn toegekend.
1.2.
Naar aanleiding van de benoeming tot inspecteur met ingang van 1 januari 2011 is de aan appellanten in de maand april 2012 betaalde overwerkvergoeding over de maand februari 2012 met het salaris van maart 2013 verrekend. In die maand heeft ook de nabetaling plaatsgevonden van de per 1 januari 2011 toegekende extra periodieken. De overwerkvergoedingen over de maanden maart en april 2012, die normaal gesproken uitbetaald zouden zijn in respectievelijk mei en juni 2012, zijn niet uitbetaald.
1.3.
Met een brief van 27 februari 2015 hebben appellanten verzocht om restitutie van de ingehouden bedragen aan overuren over de maand februari 2012 en om uitbetaling van de overwerkvergoeding over de maanden maart en april 2012.
1.4.
Geïntimeerde heeft bij brief van 24 juli 2018 (bestreden beschikking) appellanten bericht dat in de vergadering van de ministerraad van 29 december 2015 is besloten om niet over te gaan tot betaling van de gemaakte overuren over de maanden maart en april 2012 en de in de maand maart 2013 ingehouden bedragen niet te restitueren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard
3.1.
Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat in hun geval niet de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) van toepassing is, maar de Werk- en diensttijdenverordening politie (WdVP) en dat op grond van artikel 4, vierde lid, van de WdVP de politieambtenaar in de rang van inspecteur en hoger, in bepaalde gevallen, in plaats van een gratificatie een beloning in geld toegekend kan krijgen voor overwerk. Verder hebben appellanten gewezen op de omstandigheid dat zij tot 20 april 2012 - het moment waarop zij kennis namen van de intentie hen per 1 januari 2011 te bevorderen tot inspecteur - overwerk hebben verricht in de veronderstelling dat zij recht hadden op een overwerkvergoeding en dat op grond van afspraken tussen de korpsleiding en de Minister het uitbetalen van overuren pas per 1 juli 2012 gestaakt zou worden. De stopzetting van de uitbetaling van het overwerk per 30 maart 2012 is gekoppeld aan de landsbesluiten van die datum. Die besluiten zijn bij landsbesluiten van 26 oktober 2012 ingetrokken en daarom ontbeert de stopzetting van de uitbetaling van het overwerk per 30 maart 2012 een rechtsgrond. Tenslotte hebben appellanten zich beroepen op toezeggingen die door geïntimeerde zouden zijn gedaan.
3.2.
Geïntimeerde heeft in hoger beroep aangevoerd dat artikel 4, vijfde lid, van de WdVP dezelfde strekking heeft als artikel 27, vijfde lid, van de Lma. Een politieambtenaar in de rang van inspecteur (of hoger) geniet geen overwerkvergoeding op grond van artikel 4, vijfde lid, van de WdVP, geen beloning als bedoeld in het derde lid van dit artikel en geen vergoeding als bedoeld in artikel 14. Appellanten zijn met ingang van 1 januari 2011 benoemd in de rang van inspecteur. Met ingang van die datum komen zij niet meer in aanmerking voor overwerkvergoeding. Er is gehandeld in overeenstemming met de richtlijn door de uitbetaling van overuren per datum van de landsbesluiten (30 maart 2012) stop te zetten en alleen de in april 2012 betaalde overwerkvergoeding terug te vorderen, omdat voor die betaling de wettelijke grondslag ontbrak door de totstandkoming van het landsbesluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door geïntimeerde in hoger beroep gegeven uitleg wordt gevolgd. Daar wordt aan toegevoegd dat de ratio achter het niet meer uitbetalen van een overwerkvergoeding aan politieambtenaren in de rang van tenminste inspecteur niet is dat deze politieambtenaren geen overwerk meer hoeven te verrichten, maar dat overwerk voor deze politieambtenaren inherent is aan hun functie. Met de intrekking van de landsbesluiten van 30 maart 2012 bij de landsbesluiten van 26 oktober 2012 is geen wijziging gekomen in de benoeming in de rang van inspecteur. Feitelijk is bij laatstgenoemde landsbesluiten alleen de hoogte van de bezoldiging aangepast. Van een in rechte te honoreren toezegging is ook geen sprake.
4.2.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, A.H.M. van de Leur en
J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.