In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De Minister was door het Gerecht op 25 november 2019 in het ongelijk gesteld, nadat hem op 26 februari 2019 een disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag was opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim. De Minister had zich schuldig gemaakt aan meerdere incidenten van ongepast gedrag, waaronder intimidatie van studenten en het schenden van de huisregels en gedragscode van de school. Het Gerecht oordeelde dat de Minister niet had gehandeld zoals een goed ambtenaar betaamt en dat zijn gedrag het imago van het onderwijs ernstig had beschadigd. Tijdens de zitting op 16 september 2021 was de Minister niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het Gerecht terecht had geoordeeld dat de Minister zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat er geen sprake was van een onzorgvuldige belangenafweging. De opgelegde straf was proportioneel en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.