In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin het bezwaar van de geïntimeerde, een politieambtenaar, gegrond werd verklaard. De geïntimeerde was ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim, waaronder het wegnemen van een ploertendoder en het nuttigen van alcohol tijdens diensttijd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de onderzoeksresultaten voldoende steun bieden voor de verweten gedragingen. De Raad stelt vast dat het Gerecht onvoldoende bewijs heeft gevonden voor de poging tot diefstal, maar dat er wel voldoende bewijs is voor het plichtsverzuim. De Raad concludeert dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het bezwaar van de geïntimeerde wordt ongegrond verklaard.