ECLI:NL:ORBAACM:2021:65

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
AUA2019H00255
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen strafontslag van politieambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin het bezwaar van de geïntimeerde, een politieambtenaar, gegrond werd verklaard. De geïntimeerde was ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim, waaronder het wegnemen van een ploertendoder en het nuttigen van alcohol tijdens diensttijd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de onderzoeksresultaten voldoende steun bieden voor de verweten gedragingen. De Raad stelt vast dat het Gerecht onvoldoende bewijs heeft gevonden voor de poging tot diefstal, maar dat er wel voldoende bewijs is voor het plichtsverzuim. De Raad concludeert dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het bezwaar van de geïntimeerde wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

de Gouverneur van Aruba,

appellant,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
25 november 2019, AUA201801375 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en

[geïntimeerde],

wonend in Bergen op Zoom, Nederland,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.G. Illes, advocaat.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 6 februari 2018, no. 22 (bestreden beschikking) is aan geïntimeerde met onmiddellijke ingang met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Als een strafontslag geen stand zou houden, is geïntimeerde ontslagen wegens functionele ongeschiktheid, als bedoeld in artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door geïntimeerde tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de bestreden beschikking nietig verklaard en appellant veroordeeld in de door geïntimeerde gemaakte proceskosten.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2021. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van geïntimeerde is verschenen.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde was werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA) toen tijdens een strafrechtelijk onderzoek naar een van zijn collega’s (B) uit chatgesprekken tussen B en een derde collega (K) zou zijn gebleken dat geïntimeerde en K tijdens diensttijd uit de voormalige politiewacht in Oranjestad spullen hebben meegenomen. Geïntimeerde en K zouden ook hebben gepoogd dan wel voorbereidingen hebben getroffen om in de wapenkamer van die voormalige politiewacht in te breken.
1.2.
Naar aanleiding hiervan is geïntimeerde op 12 januari 2017 met toepassing van artikel 48 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de toegang tot het werk ontzegd. De toegangsontzegging is verlengd en vervolgens is geïntimeerde bij Landsbesluit van 8 mei 2017 geschorst met toepassing van artikel 87, onder c van de Lma. Bij brief van 8 mei 2017 is hij in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden ter zake van (kort samengevat): poging tot diefstal onder verzwarende omstandigheden, diefstal door twee of meer verenigde personen, het nuttigen van alcoholische dranken tijdens de nachtdienst en het niet open en eerlijk zijn tijdens verhoren op 22 februari 2017.
1.3.
Na ontvangst van de verantwoording heeft appellant de bestreden beschikking genomen.
1.4.
Op 16 mei 2019 heeft het OM met een kennisgeving niet vervolging aan geïntimeerde gemeld dat zijn zaak is geseponeerd, wegens het ontbreken van wettig bewijs.
2. Het Gerecht is tot gegrondverklaring van het bezwaar van geïntimeerde gekomen op grond van de overweging dat voor het medeplegen van de poging diefstal onvoldoende steun is te vinden in de daaraan ten grondslag gelegde onderzoeksresultaten. Uit de overgelegde stukken kan volgens het Gerecht ook onvoldoende worden afgeleid dat geïntimeerde op 10 november 2016 een ploertendoder vanuit de voormalige politiewacht heeft verduisterd. Naar het oordeel van het Gerecht kan uit de overgelegde stukken echter wel voldoende worden afgeleid dat geïntimeerde samen met andere collega’s tijdens diensttijd alcohol heeft genuttigd. Appellant heeft dit handelen terecht als plichtsverzuim aangemerkt, maar omdat appellant nooit eerder voor alcoholgebruik of een ander plichtsverzuim is gewaarschuwd, bestaat er onevenredigheid tussen dit verzuim en de onvoorwaardelijke straf van ontslag.
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, omdat appellant van mening is dat aan de hand van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens wel de overtuiging wordt verkregen dat geïntimeerde zich daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt aan de hem verweten gedragingen. Met zijn gedrag heeft geïntimeerde de integriteit, zuiverheid en goede naam van het KPA ernstig beschadigd. Hij heeft met zijn gedrag de grenzen van het toelaatbare overschreden, wat onacceptabel is voor een politieambtenaar. De straf van onvoorwaardelijk ontslag is wel evenredig aan het ernstige plichtsverzuim dat geïntimeerde wordt verweten.
3.2.
Geïntimeerde heeft in hoger beroep staande gehouden dat hij niet binnen is geweest bij de oude politiewacht en bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Allereerst wordt opgemerkt dat het feit dat er strafrechtelijk onvoldoende bewijs is dat geïntimeerde zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit niet betekent dat appellant geïntimeerde niet wegens ernstig plichtsverzuim zou kunnen ontslaan. In het ambtenarentuchtrecht is niet van belang of al dan niet sprake is van een strafbaar feit, maar of op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de ambtenaar zich heeft schuldig gemaakt aan het aan hem verweten plichtsverzuim.
4.2.
Het Gerecht wordt gevolgd in de overweging dat voor het verwijt dat geïntimeerde samen met K heeft geprobeerd binnen te komen in de wapenkamer van de voormalige politiewacht onvoldoende deugdelijk vastgestelde gegevens aanwezig zijn in het dossier. Het enige waarop appellant zich heeft gebaseerd zijn chatberichten die K naar B heeft gestuurd. De inhoud van deze chatberichten zijn onvoldoende overtuigend.
4.3.
Het Gerecht wordt niet gevolgd in de overweging dat ook voor het verwijt dat geïntimeerde een ploertendoder uit de voormalige politiewacht heeft meegenomen onvoldoende deugdelijk vastgestelde gegevens aanwezig zijn in het dossier. In het dossier bevinden zich chatberichten tussen K en B, chatberichten tussen B en geïntimeerde, een verklaring van K, de verklaring van geïntimeerde dat hij in het bezit is geweest van een ploertendoder, een ten opzichte van B gewezen vonnis en verklaringen van meerdere collega’s, die in diezelfde nacht dienst draaiden. Op basis van al deze deugdelijk vastgestelde gegevens en verklaringen in onderlinge samenhang beschouwd is de overtuiging verkregen dat geïntimeerde wel degelijk in de voormalige politiewacht is geweest en daaruit een nieuwe ploertendoder heeft meegenomen. K heeft in chatberichten naar B verteld dat hij samen met geïntimeerde binnen is geweest bij de voormalige politiewacht en dat geïntimeerde daar een nieuwe ploertendoder heeft gevonden. K heeft ook verklaard dat hij samen met geïntimeerde binnen is geweest bij de voormalige politiewacht. Geïntimeerde was ontstemd toen hij via de chat van B vernam dat B wist van de ploertendoder. In de chats tussen B en geïntimeerde is gesproken over het ruilen van de nieuwe ploertendoder voor een oude ploertendoder. Uit het vonnis met betrekking tot B kan worden opgemaakt dat B beschikte over een oude ploertendoder. Verder kan uit de verklaringen van meerdere collega’s worden opgemaakt dat vier collega’s, waaronder K, B en geïntimeerde in twee dienstauto op patrouille zijn geweest en dat na terugkomst bij de wachtpost K en geïntimeerde niet direct naar binnen zijn gegaan. Geïntimeerde is na relatief korte tijd binnen gekomen en K nog enige tijd later. De kleding van zowel K als geïntimeerde waren bij binnenkomst stoffig. Bij K overigens meer dan bij geïntimeerde.
4.4.
Met het Gerecht wordt vastgesteld dat voor de overtuiging dat tijdens diezelfde nachtdienst alcohol is gedronken voldoende deugdelijk vastgestelde gegevens aanwezig zijn. Er is niet alleen de verklaring van de vierde collega die mee was op patrouille, maar ook een verklaring van K. Beide verklaringen stemmen overeen over de plaatsen waar alcohol is gehaald en is genuttigd.
4.5.
De gedragingen die geïntimeerde terecht zijn verweten: het wegnemen van een ploertendoder en het tijdens de dienst drinken van alcoholhoudende dranken leveren ernstig plichtsverzuim op. Dat plichtsverzuim kan geïntimeerde worden toegerekend en de door appellant opgelegde straf van onvoorwaardelijke ontslag is niet onevenredig aan het vastgestelde plichtsverzuim. Appellant heeft terecht gewezen op de omstandigheid dat geïntimeerde met zijn gedrag de integriteit, zuiverheid en goede naam van het KPA ernstig heeft beschadigd. Hij heeft met zijn gedrag de grenzen van het toelaatbare overschreden, wat onacceptabel is voor een politieambtenaar.
4.6.
De slotsom luidt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het bezwaar van geïntimeerde wordt alsnog ongegrond verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad:
-
vernietigtde aangevallen uitspraak;
-
verklaarthet bezwaar
ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, A.H.M. van de Leur, en
J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.