ECLI:NL:ORBAACM:2021:35

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
CUR2019H00321
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot inbouw van toelage in bezoldiging van ambtenaar

In deze zaak heeft appellante, werkzaam als bedrijfsmaatschappelijk werker bij de Centrale Politiedienst (CPD) in Curaçao, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. Appellante had verzocht om haar toelage, die zij ontving voor extra werkzaamheden, in te bouwen in haar bezoldiging. Dit verzoek werd door de minister van Justitie, de geïntimeerde, afgewezen op basis van het beleid dat geen ruimte biedt voor inbouw van dergelijke toelagen. Appellante voerde aan dat het beleid in het verleden anders was en dat zij de verwachting had dat haar verzoek zou worden gehonoreerd, mede door positieve adviezen die zij had ontvangen.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 24 juni 2021 behandeld, waarbij appellante niet aanwezig was, maar de geïntimeerde vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De Raad heeft vastgesteld dat er geen grondslag is voor het inbouwen van de toelage in de bezoldiging volgens het Bezoldigingslandsbesluit 1998. Het beleid van de overheid, dat sinds 2010 is gecontinueerd, staat geen inbouw van toelagen toe, en de Raad oordeelde dat er geen reden was om van dit beleid af te wijken, ook niet in het geval van appellante, die na haar pensionering een lager inkomen zou ontvangen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van het Gerecht. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2021.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
CURACAO
Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante]

wonende in Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van
2 augustus 2019, CUR201700015 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante,
en

de minister van Justitie,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.G.I. van der Plank, advocaat

Procesverloop

Appellante heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2021. Appellante is niet verschenen. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante was als bedrijfsmaatschappelijk werker werkzaam bij de Centrale Politiedienst (CPD). Zij ontving per 1 april 2001 een toelage ingevolge artikel 9 van het Bezoldigingslandsbesluit 1998 van 10% van haar bezoldiging, omdat zij naast haar reguliere werkzaamheden bij de CPD ook vergelijkbare werkzaamheden verrichtte ten behoeve van het personeel bij de strafgevangenis en het huis van bewaring “Bon Futuro”. De toelage is vanaf 1 januari 2008 verhoogd naar 25% toen appellante ook werkzaamheden ging verrichten ten behoeve van het personeel van de Stichting Beveiligingszorg Justitie.
1.2.
Bij brief van 19 april 2010 heeft appellante aan geïntimeerde verzocht om haar toelage in te bouwen in de bezoldiging. Daarbij heeft zij erop gewezen dat de destijds bijgekomen taken inmiddels geheel zijn geïntegreerd in haar dagelijkse werkzaamheden, zodat dit in haar bezoldiging tot uitdrukking dient te komen. Bovendien is zij door inbouw van de toeslag in haar bezoldiging ervan verzekerd dat zij na haar pensionering een adequaat pensioen zal ontvangen dat is gebaseerd op het totaal van de door haar verrichte werkzaamheden.
1.3.
Omdat een reactie op het verzoek uitbleef, heeft appellante haar verzoek herhaald bij brieven van 3 februari 2014 en 5 juni 2015.
1.4.
Bij besluit van 12 december 2016 (bestreden besluit) heeft geïntimeerde het verzoek afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft geïntimeerde ten grondslag gelegd dat het beleid van de overheid geen ruimte biedt voor inbouw van de aan appellante toegekende toelage voor extra werkzaamheden naast de eigen functie. Slechts de zogenaamde ‘functiegebonden’ toelage kan in de bezoldiging worden ingebouwd. Daarvan is in het geval van appellante geen sprake.
2. Appellante heeft op 10 januari 2017 bij het Gerecht bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 17 maart 2011, ECLI:NL:ORBAACM:2011:2, het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft onder verwijzing naar meerdere uitspraken, waaronder de uitspraak van het Gerecht van 12 augustus 2008, GAZ 06/252, aangevoerd dat het Land Curaçao beleid voert om toelagen in te bouwen in de bezoldiging.
4.1.1.
Voor het inbouwen van een toeslag in de bezoldiging van een belanghebbende ontbreekt een grondslag in het Bezoldigingslandsbesluit 1998. Weliswaar heeft het Bestuurscollege van het eilandgebied Curaçao in het verleden het (buitenwettelijke) beleid gevoerd dat inbouw van toelagen in de bezoldiging in bepaalde gevallen mogelijk was, maar dit beleid is gewijzigd bij circulaire van
19 augustus 2008, nr. 2007/58202. Hierin is opgenomen dat geen enkel verzoek tot inbouw van toelage in de bezoldiging wordt gehonoreerd en niet meer wordt overgegaan tot zodanige inbouw in de bezoldiging van diensthoofden noch van enige ambtenaren in het algemeen. Dit beleid is vanaf 10 oktober 2010 gecontinueerd door de regering van Curaçao. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn onder 2 genoemde uitspraak, hoeft niet van bedoeld beleid te worden afgeweken omdat een belanghebbende daardoor na zijn pensionering aanzienlijk in inkomen achteruit gaat. De omstandigheid dat in diverse uitspraken tot een andere beslissing is gekomen over inbouw van een toelage leidt niet tot een ander oordeel. Deze uitspraken waren van eerdere datum dan de onder 2 genoemde uitspraak of gingen uit van het oude beleid. De uitspraak van het Gerecht van 14 oktober 2011, GAZ 2008/112, zag op de situatie dat betrokkenen een toelage ontvingen vooruitlopend op een gewijzigde salarisstructuur. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Appellante heeft verder aangevoerd dat geïntimeerde het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Bij haar heeft de gehele gang van zaken, te weten het feit dat zij de maximale toeslag ontving, er positieve adviezen zijn afgegeven over inbouw van de toelage in de bezoldiging en de omstandigheid dat appellante zes jaar heeft moeten wachten tot zij een beslissing kreeg op haar verzoek tot inbouw van de toelage, de verwachting gewekt dat haar verzoek zou worden toegewezen.
4.2.1.
Wat appellante aanvoert is, op zichzelf genomen en in samenhang bezien, onvoldoende concreet om te oordelen dat appellante daaraan de gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen ontlenen dat geïntimeerde haar verzoek zou honoreren. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
4.3.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en drs. P.J. Thijssen en
mr. L.J.J. Rogier, leden, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.