In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De appellant, die sinds 1979 in dienst is van het Land, verzocht om bevordering naar de rang van opzichter A binnendienst (schaal 9). Dit verzoek werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de vereiste diploma's, specifiek het diploma Middle Management 1 (MM1). De appellant stelde dat hij onterecht was gepasseerd op de rangenlijst en dat zijn verzoek om bevordering in strijd was met het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 17 juni 2021 behandeld. De appellant was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de geïntimeerde werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De Raad concludeerde dat de appellant niet kon vertrouwen op zijn eerdere functies, aangezien de vereisten voor bevordering naar schaal 9 niet waren vervuld. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat de appellant niet kon aantonen dat zijn situatie vergelijkbaar was met die van andere collega’s die wel waren bevorderd.
De Raad oordeelde dat de bestreden beschikking een beslissing was op een verzoek om bevordering en niet op een verzoek om een waarnemingstoelage. De slotsom was dat het hoger beroep niet slaagde en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.