ECLI:NL:ORBAACM:2021:27

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
AUA2018H00151
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van strafontslag van een politieambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin een strafontslag is opgelegd aan een politieambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 2 juni 2021 uitspraak gedaan. De appellant, de Gouverneur van Aruba, had de ambtenaar ontslagen op basis van artikel 83 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, vanwege zijn gedrag dat niet in overeenstemming was met de eisen die aan een goed ambtenaar worden gesteld. De ambtenaar had zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vriendin en een vrouwelijke collega, wat leidde tot een veroordeling in eerste aanleg. Het Gerecht had het bezwaar van de ambtenaar tegen het ontslag ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze beslissing bevestigd. De Raad oordeelde dat de straf van ontslag niet onevenredig was in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de omstandigheden van andere gevallen niet vergelijkbaar waren met die van de appellant. De Raad concludeerde dat het Gerecht terecht had geoordeeld dat het plichtsverzuim van de ambtenaar zo ernstig was dat alleen een strafontslag gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[appellant],

wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. D.G. Kock, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
18 juni 2018, AUA201701118 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 5 mei 2017, no 25 (bestreden beschikking) heeft geïntimeerde appellant met ingang van 5 dagen na 5 mei 2017 ontslagen. Primair bij wijze van straf op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) en subsidiair wegens functionele ongeschiktheid, als bedoeld in artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2021. De gemachtigde van appellant is verschenen. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is met ingang van 1 januari 2009 in tijdelijke dienst aangesteld in de rang van agent in opleiding en met ingang van 1 januari 2010 in vaste dienst benoemd. Met ingang van 1 januari 2011 is appellant benoemd in de rang van agent in opleiding niveau III, met ingang van 1 maart 2011 bevorderd naar de rang van agent 1ste klasse en met ingang van 1 januari 2013 bevorderd naar de rang van brigadier.
1.2.
Op 6 juni 2016 is appellant aangehouden en in verzekering gesteld als verdachte van een strafbaar feit. De inverzekeringstelling is verlengd en uit de daarna gevolgde voorlopige hechtenis is appellant op 28 juni 2016 onder voorwaarden ontslagen.
1.3.
Aan appellant is met ingang van 28 juni 2016 voor de duur van zes weken de toegang tot het werk ontzegd. Deze maatregel is met ingang van 9 augustus 2016 voor de duur van zes weken verlengd. Bij Landsbesluit van 25 augustus 2016, no. 1 heeft geïntimeerde appellant geschorst op grond van artikel 87, aanhef en onder c, van de Lma. Diezelfde dag is appellant in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden ter zake van het hem verweten plichtsverzuim: mishandeling van de vriendin met wie hij samenwoont en poging tot doodslag, mishandeling, bedreiging, diefstal en vernieling, tijdens de dienst gepleegd tegen een vrouwelijke collega met wie hij eveneens een intieme relatie had.
1.4.
Aan het bij de bestreden beschikking aan appellant ontleende ontslag is ten grondslag gelegd dat appellant door zich te gedragen zoals hiervoor omschreven zich niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Hij heeft meermalen gedaan wat hij als politieambtenaar dient te bestrijden, zowel thuis als op het werk. Daarmee heeft appellant zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Appellant heeft met zijn gedrag een tekort aan plichts- en normbesef getoond. De overheid stelt hoge eisen aan de integriteit en betrouwbaarheid van haar landsdienaren en van politieambtenaren wordt een nog hogere integriteit en betrouwbaarheid geëist. Het plichtsverzuim is dermate ernstig dat slechts een strafontslag kan worden gegeven.
1.5.
Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft bij uitspraak van 22 juni 2017, zaaknummer: 295 van 2017, appellant zowel voor de mishandeling van zijn vriendin, als voor de mishandeling van zijn collega en voor huisvredebreuk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, een werkstraf voor de duur van tweehonderdenveertig uur en tot het betalen van een schadevergoeding van Afl. 568,22 aan zijn collega.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant tegen de bestreden beschikking ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat appellant plichtsverzuim heeft gepleegd. Verder heeft het Gerecht geoordeeld dat geïntimeerde dat plichtsverzuim terecht als zeer ernstig heeft aangemerkt. Strafontslag is niet onevenredig en het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
3. Appellant heeft zijn in eerste aanleg aangevoerde gronden in hoger beroep herhaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep moet de vraag worden beantwoord of het Gerecht terecht de bestreden beschikking in stand heeft gelaten. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. Het Gerecht wordt gevolgd in zijn oordeel en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, dat gelet op de ernst van het plichtsverzuim, de straf van ontslag gegeven mocht worden. Van onevenredigheid tussen de opgelegde straf en de gepleegde overtreding is geen sprake.
4.2.
Over het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt het volgende overwogen. Appellant beroept zich op twee verschillende situaties, waarin politieambtenaren hoger in rang dan appellant, zich tijdens het werk hebben misdragen. Ter zitting is komen vast te staan dat in een van die gevallen de betreffende politieambtenaar ook strafontslag heeft gekregen. De andere situatie gaat om verduistering in dienstbetrekking en dat is niet op een lijn te stellen met het mishandelen van twee vrouwen, waarvan een vrouw ook nog een collega is en de mishandeling plaats vindt terwijl appellant en die collega samen een dienst draaien op een politiepost. De mishandeling van de vrouwelijke collega had alles te maken met het feit dat appellant en die collega een intieme relatie met elkaar hadden, maar dat betekent niet dat dit moet worden gezien als een mishandeling in de relationele sfeer, zoals de gemachtigde van appellant voorstaat. De vrouwelijke collega is mishandeld terwijl appellant en zij allebei aan het werk waren op de politiepost. Dat kan niet anders worden gezien dan als een mishandeling tijdens de dienst begaan en gericht op een collega. Dat beiden daarnaast ook een intieme relatie hadden maakt de situatie feitelijk nog ernstiger.
4.3.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, L.C. Hoefdraad en
A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.