ECLI:NL:ORBAACM:2021:20

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
AUA2017H00017, AUA2018H00153, AUA2018H00154
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.H. Bel
  • L.C. Hoefdraad
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bevordering en functiewaardering van een ambtenaar in Aruba

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep van de Gouverneur van Aruba. De appellante, een ambtenaar, had hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, die betrekking hadden op haar bevordering en functiewaardering. De Raad heeft vastgesteld dat appellante per 1 maart 2003 was geplaatst in de functie van bibliotheekmedewerker en later bevorderd naar de rang van hoofdklerk. Appellante had verzocht om bevordering naar een hogere schaal, maar dit verzoek was door de Gouverneur afgewezen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de relevante landsbesluiten en de bezoldigingsregeling die van toepassing is op de ambtenaar.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op de hoger beroepen van:

[appellante],

wonend in Aruba,
appellante,
gemachtigde: mr. D.G. Croes, advocaat,
tegen de uitspraken van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
28 augustus 2017, AUA201700050 (aangevallen uitspraak 1), en van 18 juni 2018, AUA201703323 en AUA201703324 (aangevallen uitspraken 2 en 3), in de gedingen tussen:
appellante
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraken hoger beroepen ingesteld bij de Raad.
De Raad heeft ter zitting op 28 januari 2021 de zaken, zoals afgesproken met partijen, gevoegd behandeld. Daarbij is in verband met de COVID-19-maatregelen gebruik gemaakt van een videoverbinding met het Gerecht in Aruba. De voorzitter, een lid van de Raad en de griffier hadden zitting in Curaçao. Een ander lid van de Raad had zitting in Aruba. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft appellante nog een stuk overgelegd, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij Landsbesluit van 3 juni 2003 no. 29 heeft geïntimeerde appellante per
1 maart 2003 geplaatst in de functie van bibliotheekmedewerker bij het Gerecht in Eerste Aanleg in schaal 4, trede 7, met bepaling van haar eerstvolgende periodieke verhoging van bezoldiging op 1 september 2003. Bij Landsbesluit van 24 juli 2007
no. 25 heeft geïntimeerde appellante per 1 september 2004 bevorderd naar de rang van hoofdklerk, schaal 5.
1.2.
Bij Landsbesluit van 24 april 2008 no. 41 heeft geïntimeerde appellante per
26 november 2007 overgeplaatst naar de Directie Telecommunicatiezaken.
1.3.
Appellante heeft op 17 mei 2010 de minister van Financiën, Communicatie, Utiliteiten en Energie verzocht om haar te bevorderen naar schaal 6 per 1 oktober 2007 en naar schaal 7 per 1 oktober 2009. Over het uitblijven van een antwoord heeft appellante vier keer een rappelbrief gestuurd, te weten op 20 september 2010,
22 februari 2011, 6 mei 2011 en 16 januari 2015.
1.4.
Bij Landsbesluit van 17 november 2011 no. 19 heeft geïntimeerde appellante per 1 november 2011 overgeplaatst naar de Directie Economische Zaken, Handel en Industrie (DEZHI) in de functie van archief-adviesmedewerkster. De maximale functiewaardering van deze functie is schaal 6.
1.5.
Bij Landsbesluit van 30 november 2016 no. 24 heeft geïntimeerde besloten dat de considerans van het onder 1.4 genoemde landsbesluit wordt gewijzigd in die zin dat de maximale functiewaardering schaal 6 is.
1.6.
Bij het bestreden besluit heeft geïntimeerde het verzoek om bevordering van 17 mei 2010 afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft geïntimeerde ten grondslag gelegd dat de maximale functiewaardering in het onder 1.4 genoemde landsbesluit foutief is vermeld. De schaal dient 4 te zijn in plaats van schaal 6. Daarom zal dit landsbesluit worden gecorrigeerd.
1.7.
Bij Landsbesluit van 12 september 2017 no. 13 heeft geïntimeerde de onder 1.4 en 1.5 genoemde landsbesluiten ingetrokken en besloten appellante met ingang van 1 november 2011 over te plaatsen naar DEZHI in de functie van archief-adviesmedewerkster met een maximale functiewaardering van schaal 4.
1.8.
Bij Landsbesluit van 27 november 2019 no. 3 heeft geïntimeerde besloten appellante per 1 november 2015 te bevorderen naar schaal 6. Aan dit besluit heeft geïntimeerde ten grondslag gelegd dat appellante de functie van medewerker documentatie en informatie bekleedt die maximaal is gewaardeerd op schaal 6, dat appellante per 1 november 2015 in aanmerking komt voor bevordering en dat zij voor het overige voldoet aan de bevorderingseisen.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft het Gerecht het bezwaar van appellante tegen het door geïntimeerde voor zijn rekening genomen besluit van 22 december 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft het Gerecht het bezwaar van appellante tegen de aan het besluit van dezelfde datum voorafgaande brief van 12 september 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.
Bij aangevallen uitspraak 3 heeft het Gerecht het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 september 2017 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroepen ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft appellante melding gemaakt van het onder 1.8 genoemde landsbesluit. Met dit besluit is geïntimeerde aan de hoger beroepen van appellante tegen aangevallen uitspraken 2 en 3 tegemoet gekomen. Appellante heeft deze hoger beroepen ter zitting ingetrokken. Geïntimeerde is evenwel niet volledig aan het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 tegemoet gekomen. Weliswaar is haar functie bij DEZHI alsnog gewaardeerd op schaal 6, maar appellante is met ingang van 1 november 2015 naar die schaal bevorderd en niet, zoals in hoger beroep bepleit, met ingang van 1 juli 2012. Om te komen tot een definitieve beslechting van het geschil, zal de Raad, met instemming van partijen, het hoger beroep mede gericht achten tegen het besluit van 27 februari 2019 voor wat betreft de ingangsdatum van de bevordering.
4.2.
Het geschil tussen partijen is thans beperkt tot het antwoord op de vraag of geïntimeerde appellante ten onrechte niet eerder dan 1 november 2015 heeft bevorderd naar schaal 6.
4.3.
Op appellante is de Bezoldigingsregeling Aruba 1986, AB 1996 no. GT 10 (BRA), van toepassing. In bijlage B van de BRA zijn de benoemings- en bevorderingseisen voor verschillende betrekkingen opgenomen. In artikel 4, tweede lid, van de BRA is bepaald dat, om in aanmerking te komen voor een bevordering, de betrokkene aan de voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen moet voldoen. Voor de administratieve ambtenaar geldt onder meer dat, om te kunnen worden bevorderd naar de rang van adjunct-commies (schaal 6), de door de betrokkene beklede functie een waardering op het niveau van adjunct-commies rechtvaardigt en de betrokkene al ten minste vier jaar dienst in de rang van hoofdklerk moet hebben volbracht (zie bijlage B, Administratieve Ambtenaren, II A (adjunct-commies, schaal 6), onder k).
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
31 mei 2016, ECLI:NL:ORBAACM:2016:5) volgt uit het in de BRA besloten stelsel dat de waardering van een carrièrefunctie, waarvan in dit geval sprake is, altijd een maximale waardering betreft. Hiernaar moet door bevordering langs het rangenstelsel, en de daarbij horende eisen, worden toegewerkt. Plaatsing in een carrièrefunctie betekent dan ook niet zonder meer dat de bezoldiging moet worden toegekend op het niveau waarop de betrokken functie is gewaardeerd. De bezoldiging bij carrièrefuncties is immers gekoppeld aan de rang van betrokkene en zijn bevordering loopt langs dat pad en de daarvoor geldende eisen. Artikel 4 van de BRA, gelezen in samenhang met de bevorderingseisen zoals in bijlage B is opgenomen, moet worden begrepen als een vertragingsregel.
4.5.
Appellante is per 1 november 2011 overgeplaatst naar DEZHI in de functie van archief-adviesmedewerkster die maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 4. Op het moment van haar overplaatsing had appellant de rang van hoofdklerk waaraan schaal 5 is verbonden. Uit het door geïntimeerde overgelegde formatierapport DEZHI, waarvan het concept dateert van november 2015, en het advies van 31 juli 2019 aan de minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur over de bevordering van appellante, blijkt dat de functie van appellante is gewijzigd in de functie van medewerker documentatie en informatie met een maximale waardering op het niveau van schaal 6. Het advies luidt dat appellante wordt bevorderd naar schaal 6 met als ingangsdatum 1 november 2015. Op deze datum voldeed appellante aan de bevorderingseis dat zij ten minste vier jaar in de rang van hoofdklerk had volbracht in haar geherwaardeerde functie. Dit betekent dat geïntimeerde appellante, gelet op de gewijzigde functie en waardering en de datum van plaatsing in haar functie bij DEZHI, op de vroegst mogelijke datum heeft bevorderd naar schaal 6. Appellante heeft weliswaar gesteld, maar niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat haar functie al eerder dan
1 november 2015 is gewaardeerd op dat niveau.
4.6.
De slotsom luidt dat, gelet op wat is overwogen onder 4.1, het hoger beroep slaagt, zodat aangevallen uitspraak 1 moet worden vernietigd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Het beroep tegen het besluit van 7 februari 2018 zal ongegrond worden verklaard.
5. Aanleiding bestaat om geïntimeerde te veroordelen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van Awg 1.400,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, Awg 700,- per punt), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De Raad:
  • vernietigtaangevallen uitspraak 1 voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 22 december 2016 in stand zijn gelaten;
  • verklaarthet beroep tegen het besluit van 7 februari 2018
    ongegrond;
  • veroordeeltgeïntimeerde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van Awg 1.400,-.
Aldus gegeven door mrs. W.H. Bel, voorzitter, L.C. Hoefdraad en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.