ECLI:NL:ORBAACM:2021:19

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
AUA2017H00190
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken gronden

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 14 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de minister van Justitie van Aruba. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba van 18 september 2017. De appellant had op 19 oktober 2017 een pro forma beroepschrift ingediend, maar dit beroepschrift bevatte niet de vereiste gronden van het beroep. De Raad heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen door binnen vier weken een aanvullend beroepschrift in te dienen. Echter, de appellant heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt en ook geen uitstel verzocht. Hierdoor heeft de Raad, op basis van artikel 106, eerste lid, van de Lvar, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van een volledig beroepschrift en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke vereisten.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA
Beschikking op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba van
18 september 2017, AUA201600601 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld, advocaat
en

de minister van Justitie,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen, werkzaam bij DWJZ

Procesverloop

Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant op 19 oktober 2017 hoger beroep ingesteld bij de Raad.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 104, eerste lid, aanhef en onder c, van de Lvar houdt het beroepschrift de gronden in waarop het hoger beroep berust.
Op grond van artikel 105 wijst de voorzitter van de Raad de inzender van een beroepschrift die de voorschriften van artikel 104 niet in acht heeft genomen, op het gepleegde verzuim en nodigt hem uit dit binnen een bepaalde termijn te herstellen.
Op grond van artikel 106, eerste lid, kan degene die niet binnen de door de voorzitter bepaalde termijn het door hem gepleegde verzuim heeft hersteld, zonder dat een nader onderzoek vereist is, door de Raad in zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Appellant heeft op 19 oktober 2017 een zogeheten pro forma beroepschrift ingediend tegen de aangevallen uitspraak. Hierin ontbreken de gronden van het beroep. In het beroepschrift heeft appellant aangekondigd zo spoedig mogelijk de gronden in te dienen. Bij brief van 24 november 2017 heeft de Raad appellant in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na dagtekening van de brief, dat wil zeggen voor 22 december 2017, een aanvullend beroepschrift in te dienen.
3. Appellant heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt en ook niet om uitstel verzocht. Gelet hierop zal de Raad toepassing geven aan artikel 106, eerste lid, van de Lvar en het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
verklaarthet hoger beroep
niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mrs. J. Sybesma en L.J.J. Rogier, leden, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.