ECLI:NL:ORBAACM:2020:34

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
CUR2017H00034
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rechtspositie en plaatsing in functie van Tactisch Rechercheur VVC

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de appellant, de Regering van Curaçao, tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de plaatsing in de functie van Tactisch Rechercheur VVC, die door de Korpschef van het Korps Politie Curaçao was vastgesteld. De appellant heeft in twee verschillende zaken bezwaar gemaakt, maar het Gerecht heeft zich onbevoegd verklaard en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 16 december 2020 uitspraak gedaan en het hoger beroep gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het Gerecht ten onrechte niet bevoegd was om te oordelen over het bezwaar tegen de brief van de Korpschef en dat het bezwaar tegen het landsbesluit niet-ontvankelijk was. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de proceskosten van de appellant toegewezen. De Raad benadrukte dat de formele rechtspositie van de appellant de basis vormt voor de plaatsing in het GKPC en dat het bezwaar tegen de brief van 9 juni 2015 ongegrond is verklaard. De Raad heeft ook vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar tegen het landsbesluit niet verschoonbaar was, waardoor het Gerecht dit bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
op het hoger beroep van

[appellant],

wonend te Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao van
28 april 2018, GAZ 2015/74627 en GAZ 2016/79591 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
tegen

de Regering van Curaçao

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.S. Davelaar, advocaat.

Procesverloop

In de zaak met nummer GAZ 2015/74627
Appellant heeft op 10 juli 2015 bezwaar gemaakt tegen de brief van de Korpschef van het Korps Politie Curaçao (KPC) van 9 juni 2015. Hierin heeft de Korpschef vermeld dat de minister van Justitie op 20 april 2015 akkoord is gegaan met het advies van de bezwarencommissie om het bezwaar van appellant tegen zijn plaatsing in de volgfunctie van Tactisch Rechercheur VVC ongegrond te verklaren.
Het Gerecht heeft zich onbevoegd verklaard om van dit bezwaar kennis te nemen.
In de zaak met nummer GAZ 2016/79591
Appellant heeft op 12 juli 2016 bezwaar gemaakt tegen het landsbesluit van
28 oktober 2015. In dit besluit heeft geïntimeerde de rechtspositie van appellant vastgesteld door hem per 1 december 2013 te plaatsen in de functie van Tactisch Rechercheur VVC.
Het Gerecht heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft appellant aangevoerd dat het Gerecht zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om het bezwaar tegen de brief van 9 juni 2015 te beoordelen en ten onrechte het bezwaar tegen het landsbesluit van 28 oktober 2015 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van de Raad op 28 september 2019, waarna de behandeling van de zaak is aangehouden. De behandeling is voortgezet op
3 december 2020. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden.

Overwegingen

GAZ 2015/74627
1.1.
Het Gerecht heeft zich ten onrechte niet bevoegd geacht te oordelen over het bezwaar tegen de brief van de Korpschef van 9 juni 2015. Weliswaar heeft het Gerecht met juistheid overwogen dat deze brief als zodanig niet op rechtsgevolg is gericht, maar met het bezwaar heeft appellant onmiskenbaar beoogd op te komen tegen zijn plaatsing in de functie van Tactisch Rechercheur VVC
.Zoals de Raad eerder in een vergelijkbaar geval heeft overwogen (uitspraak van 3 februari 2020, ECLI:NL:ORBAACM:2020:5) mocht appellant, gegeven de door het Land Curaçao bij het Convenant Reorganisatie KPC (convenant) voorziene bezwarenprocedure met daarna beroep bij de ambtenarenrechter, op welke weg appellant in de brief nog eens uitdrukkelijk is gewezen, ervan uitgaan dat hij door die, door de overheid ingerichte weg te volgen, dat op juiste en effectieve wijze had gedaan en dat hij aldus niet ook nog tegen het landsbesluit, waarbij de rechtspositie van appellant werd bepaald, bezwaar moest indienen. Dat appellant tegen het landsbesluit van
28 oktober 2015 alsnog bezwaar heeft gemaakt, maakt dat niet anders.
1.2.
Weliswaar kan aan de interne bezwarenprocedure geen rechtskracht worden toegekend, omdat die zich niet verdraagt met de op grond van de RAr aangewezen rechtsmiddelen, waarvan alleen bij landsverordening kan worden afgeweken, maar dat mag appellant onder de omstandigheden van dit geval niet worden tegengeworpen. Het rechtszekerheidsbeginsel gebiedt namelijk dat het bezwaar tegen de brief van 9 juni 2015 is aan te merken als gericht tegen het rechtspositiebesluit. Dit besluit formaliseert immers de plaatsing in de functie van Tactisch Rechercheur VVC, waartegen appellant zich wenst te verzetten om te voorkomen dat die plaatsing onherroepelijk zou worden.
1.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Zoals met partijen ter zitting van de Raad op
28 september 2019 is besproken, zal de zaak niet worden teruggewezen naar het Gerecht maar zal de Raad inhoudelijk uitspraak doen. Daartoe overweegt hij over wat in bezwaar is aangevoerd het volgende.
1.4.
Appellant was voor de reorganisatie van het KPC werkzaam in de functie van Medewerker Wijkteam. In het kader van de reorganisatie is appellant met toepassing van het convenant voorlopig geplaatst in de functie van Medewerker Handhaving. Appellant heeft daarop verzocht om, gelet op zijn feitelijke werkzaamheden, te worden geplaatst in de functie van Tactisch Rechercheur. Dit verzoek is gehonoreerd en appellant is vervolgens definitief geplaatst in de functie van Tactisch Rechercheur VVC. In bezwaar tegen de definitieve plaatsing heeft appellant, onder verwijzing naar door hem overgelegde verklaringen over zijn feitelijke werkzaamheden, aangevoerd dat hij ten onrechte niet in de functie van Senior Tactisch Rechercheur is geplaatst. Deze bezwaargrond slaagt niet.
1.5.
Als uitgangspunt voor de plaatsing in het G(ereorganiseerde) KPC heeft te gelden dat de rechtspositie van de betrokken politieambtenaar moet worden gerespecteerd. Die rechtspositie ligt vast in het aanstellingsbesluit. De omstandigheid dat appellant voorafgaand aan de reorganisatie feitelijk werkzaamheden heeft verricht die passen bij een senior medewerker, wat daarvan zij, heeft toen niet geleid tot formalisering in enig rechtspositioneel besluit, terwijl, zoals hiervoor overwogen, de formele rechtspositie de basis vormt voor de plaatsing in het GKPC. Gelet op dit uitgangspunt is appellant door de plaatsing in de functie van Tactisch Rechercheur VVC, terwijl hij op dat moment formeel was aangesteld in de functie van Medewerker Wijkteam, zeker niet tekort gedaan. Het bezwaar tegen de brief van 9 juni 2015 zal daarom ongegrond worden verklaard.
GAZ 2016/79591
2. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant niet binnen de termijn van dertig dagen bezwaar heeft ingediend tegen het landsbesluit van 28 oktober 2015. Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat de omstandigheid dat appellant een maand voor de indiening van het bezwaar had vernomen dat de plaatsing van collega’s was heroverwogen, niet van belang is voor de beantwoording van de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het bezwaar ziet immers op het plaatsingsbesluit van appellant, niet op dat van zijn collega’s. Het Gerecht heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3. De Raad ziet aanleiding om geïntimeerde te veroordelen in proceskosten van appellant met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze wordt bepaald op NAf 1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting van 3 december 2020, waarde per punt NAf 700,-, wegingsfactor 1).

Beslissing

De Raad:
  • verklaarthet hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak
    gegrond;
  • vernietigtde aangevallen uitspraak;
  • verklaarthet bezwaar tegen de brief van 9 juni 2015
    ongegrond;
  • verklaarthet bezwaar tegen het landsbesluit van 28 oktober 2015
    niet-ontvankelijk;
  • veroordeeltgeïntimeerde tot betaling aan appellant van zijn proceskosten tot een bedrag van NAf 1.400,- geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gegeven door mrs. W.H. Bel, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en L.J.J. Rogier, leden, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.