In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Algemene Zaken tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De appellant, die in Brazilië woont, had verzocht om zijn pensioen met terugwerkende kracht te verhogen op basis van het Landsbesluit bijzondere ambtelijke pensioengrondslag (LbBAP). Dit verzoek werd door de geïntimeerde, de Minister, afgewezen. De Minister stelde dat de appellant geen ambtenaar was in de zin van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, en dat het LbBAP daarom niet op hem van toepassing was. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk, waarop de Minister hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 5 juni 2018 heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. De Raad heeft vervolgens nadere informatie opgevraagd bij de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba (APFA) en na ontvangst van deze informatie besloten zonder nadere zitting uitspraak te doen. De Raad oordeelt dat de afwijzing van het verzoek door de Minister niet op rechtsgevolg gericht is en dat de ambtenarenrechter onbevoegd is om te oordelen over het bezwaar. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart zich onbevoegd te oordelen over het bezwaar, waarbij de appellant zijn verzoek om pensioenverhoging kan richten tot de APFA.
De Raad concludeert dat de afwijzing van de Minister geen beschikking is waartegen bezwaar openstaat, en dat de appellant in plaats daarvan beroep kan instellen bij de burgerlijke rechter tegen een onwelgevallige beslissing van de APFA. De uitspraak benadrukt de rol van de APFA als private uitvoerder van de pensioenregeling en de noodzaak voor de appellant om zijn pensioenkwestie daar aan te kaarten.