ECLI:NL:ORBAACM:2019:27

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
AUA2016H00077
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Haan
  • L.C. Hoefdraad
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bevordering ambtenaar en vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De appellant, de Gouverneur, had een ambtenaar bevorderd naar de rang van Hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen, maar haar verzoek om bevordering naar de rang van Kommies-verificateur werd afgewezen. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van de ambtenaar gegrond en vernietigde het bevorderingsbesluit, wat leidde tot het hoger beroep van de Gouverneur. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de ambtenaar niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de mededeling van de verantwoordelijke minister dat zij in aanmerking zou komen voor bevordering. De Raad stelt vast dat de uiteindelijke bevoegdheid tot bevordering bij de Gouverneur ligt, ondanks de noodzaak van medewerking van de minister. De Raad vernietigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het bezwaar van de ambtenaar tegen het bevorderingsbesluit ongegrond. De Raad wijst erop dat eerdere uitspraken bevestigen dat een ambtenaar niet kan vertrouwen op een mededeling van de minister die niet leidt tot de gewenste bevordering. De Raad concludeert dat het hoger beroep gegrond is en dat de eerdere uitspraak vernietigd moet worden.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Aruba
Uitspraak op het hoger beroep van:

de Gouverneur van Aruba,

appellant,
gemachtigde: A. Lumenier, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische zaken (DWJZ),
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Aruba, van 13 juni 2016, in zaaknr. GAZA nr. 2015/2759, in het geding tussen:
appellant
en

[geïntimeerde],

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 4 november 2015 heeft appellant geïntimeerde met ingang van 1 juli 2013 bevorderd naar de rang van Hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse A, schaal 9, maar haar verzoek om bevordering per 1 november 2001 naar de rang van Kommies-verificateur der Invoerrechten en Accijnzen (schaal 9) afgewezen (het bevorderingsbesluit).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door geïntimeerde daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het bevorderingsbesluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met in achtneming van hetgeen het Gerecht heeft overwogen.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en later de gronden daarvan aangevuld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2018. Voor appellant is daar verschenen zijn gemachtigde. Geïntimeerde was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad stelt voorop dat hij geïntimeerde niet volgt in haar verweer dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de gronden daarvan te laat zouden zijn ingediend. Nadat appellant tijdig een zogeheten pro-forma beroepschrift had ingediend, heeft de Griffier van de Raad hem bij brief van 16 augustus 2016 in de gelegenheid gesteld de gronden daarvan binnen vier weken in te dienen. De gronden zijn ingediend bij brief, gedateerd 13 september 2016, en het dossierexemplaar is voorzien van de handgeschreven aantekening “gefaxt 139‘16”. Navraag bij de griffie heeft geleerd dat hieraan de betekenis moet worden toegekend dat de betrokken brief inderdaad op die datum als fax is binnengekomen bij de griffie. Nu op die datum de gestelde termijn nog niet was verstreken, is er reeds daarom geen grond het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
2. In hoger beroep is uitsluitend in geschil de juistheid van de overweging die ten grondslag ligt aan de vernietiging van het bevorderingsbesluit bij de aangevallen uitspraak, namelijk dat geïntimeerde gelet op de brief van de Minister van Financiën van 5 april 2012 (de brief) er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat zij zou worden bevorderd tot Kommies-verificateur der Invoerrechten en Accijnzen, waarbij het Gerecht in aanmerking heeft genomen dat dergelijke bevorderingsbeslissingen (mede) onder de verantwoordelijkheid van die minister vallen.
Het Gerecht doelt daarbij op de mededeling bij de brief dat geïntimeerde conform de circulaire van 21 februari 2003 (de versnelde carrièrelijn) in aanmerking komt voor bevordering naar de rang van Kommies-verificateur der Invoerrechten en Accijnzen omdat zij, hoewel zij de tweejarige opleiding tot Verificateur in Nederland niet heeft gehaald, het eerste studiejaar daarvan wél met succes had afgerond en dat de nodige stukken voor die bevordering zullen worden voorbereid ter aanbieding aan geïntimeerde.
3. Appellant betoogt met succes dat de desbetreffende overweging van het Gerecht niet juist is.
Zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Raad zie bijvoorbeeld ECLI:NL:ORBAACM:2016:4 doet de omstandigheid dat appellant voor het nemen van landsbesluiten over bevorderingen de medewerking behoeft van een verantwoordelijke minister er niet aan af dat hem als het bevoegde gezag over de ambtenaren de uiteindelijke bevoegdheid toekomt tot het al dan niet bevorderen. Gelet daarop kan een ambtenaar aan de mededeling van een verantwoordelijke minister dat hij in aanmerking komt voor een bevordering in beginsel niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat die mededeling uiteindelijk zal leiden tot de door hem verzochte bevordering.
In dit geval is er te minder aanleiding om aan te nemen dat appellant gehouden was de mededeling in de brief van de betrokken Minister voor zijn rekening te nemen, nu de betrokken Minister bij brief van 26 april 2007 geïntimeerde op haar gelijkluidende verzoek om bevordering uit 2005 al had medegedeeld dat haar verzoek niet voor inwilliging vatbaar was, omdat het eerste studiejaar volgens de verkorte carrièrelijn weliswaar werd gelijkgesteld met de opleiding kommies-verificateur, maar dat dit alleen van toepassing is op ambtenaren die de verificateursopleiding compleet en met succes hebben afgerond, en nu zij daartoe niet behoort, zij op de verkorte carrièrelijn geen beroep kan doen.
Appellant heeft de uiteindelijke voordracht van de betrokken Minister die weer strekte tot de afwijzing van de op grond van de versnelde carrièrelijn verzochte bevordering naar het oordeel van de Raad aan het bevorderingsbesluit ten grondslag kunnen leggen zonder het vertrouwensbeginsel te schenden.
4. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond moet worden verklaard en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal de Raad het bezwaar van geïntimeerde tegen het bevorderingsbesluit alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep ziet de Raad geen aanleiding.

Beslissing

De Raad:
  • verklaarthet hoger beroep
    gegrond;
  • vernietigtde aangevallen uitspraak;
  • verklaarthet bezwaar van geïntimeerde tegen het bevorderingsbesluit alsnog
    ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. D. Haan, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019 in tegenwoordigheid van, mr. S.N. Aswani, griffier.