In deze zaak heeft de voorzitter van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken op 8 oktober 2019 een voorlopige voorziening getroffen in het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De Gouverneur had op 14 mei 2018 een ontslagbesluit genomen tegen verzoekster, een verpleegkundige bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba, op basis van beschuldigingen van plichtsverzuim. Het Gerecht had op 25 maart 2019 het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en het ontslagbesluit vernietigd. De Gouverneur ging hiertegen in hoger beroep.
Verzoekster vroeg op 9 september 2019 om een beslissing bij voorraad, zodat haar loon vanaf de datum van ontslag zou worden doorbetaald. Het Gerecht verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar de Raad. De voorzitter heeft het verzoek in behandeling genomen en op 3 oktober 2019 behandeld via een videoverbinding. De voorzitter oordeelde dat er een spoedeisend belang was voor verzoekster, die door het gemis aan inkomsten in financiële problemen verkeerde.
De voorzitter concludeerde dat de beschuldigingen aan verzoekster onvoldoende onderbouwd waren en dat het ontslagbesluit niet op een deugdelijk onderzoek berustte. Daarom werd besloten dat de Gouverneur vanaf 9 september 2019 de maandelijkse bezoldiging van verzoekster moest doorbetalen totdat er een beslissing in het hoger beroep was genomen. De voorzitter wees het verzoek voor het overige af, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien de wet dit niet voorziet bij een beslissing bij voorraad.