ECLI:NL:ORBAACM:2019:22

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
AUA2019H00207
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in ambtenarenrechtelijke zaak betreffende ontslag van verpleegkundige

In deze zaak heeft de voorzitter van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken op 8 oktober 2019 een voorlopige voorziening getroffen in het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De Gouverneur had op 14 mei 2018 een ontslagbesluit genomen tegen verzoekster, een verpleegkundige bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba, op basis van beschuldigingen van plichtsverzuim. Het Gerecht had op 25 maart 2019 het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en het ontslagbesluit vernietigd. De Gouverneur ging hiertegen in hoger beroep.

Verzoekster vroeg op 9 september 2019 om een beslissing bij voorraad, zodat haar loon vanaf de datum van ontslag zou worden doorbetaald. Het Gerecht verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar de Raad. De voorzitter heeft het verzoek in behandeling genomen en op 3 oktober 2019 behandeld via een videoverbinding. De voorzitter oordeelde dat er een spoedeisend belang was voor verzoekster, die door het gemis aan inkomsten in financiële problemen verkeerde.

De voorzitter concludeerde dat de beschuldigingen aan verzoekster onvoldoende onderbouwd waren en dat het ontslagbesluit niet op een deugdelijk onderzoek berustte. Daarom werd besloten dat de Gouverneur vanaf 9 september 2019 de maandelijkse bezoldiging van verzoekster moest doorbetalen totdat er een beslissing in het hoger beroep was genomen. De voorzitter wees het verzoek voor het overige af, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien de wet dit niet voorziet bij een beslissing bij voorraad.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Aruba
Uitspraak van de voorzitter van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (de voorzitter) op het verzoek om een beslissing bij voorraad (het verzoek) hangende het hoger beroep van:

[verzoekster],

wonend in Aruba,
verzoekster,
procederend in persoon,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (het Gerecht), van 25 maart 2019, in zaak nr. GAZ AUA201801644 (de uitspraak), in het geding tussen:
verzoekster,
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 14 mei 2018 no. 14 heeft de geïntimeerde verzoekster met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, dan wel eervol ontslag verleend met ingang van vijf dagen na dagtekening van het Landsbesluit (het ontslagbesluit).
Bij uitspraak van 25 maart 2019 heeft het Gerecht het daartegen door verzoekster ingestelde bezwaar gegrond verklaard en het ontslagbesluit vernietigd.
Tegen de uitspraak heeft geïntimeerde op 24 april 2019 hoger beroep ingesteld bij de Raad van beroep in Ambtenarenzaken (de Raad) (AUA2019H00084).
Op 9 september 2019 heeft verzoekster het Gerecht verzocht om een beslissing bij voorraad die ertoe strekt dat het loon vanaf 14 mei 2018 bij wijze van voorschot wordt doorbetaald, vermeerderd met de vertragingsrente op grond van artikel 7A:1614q van het Burgerlijk Wetboek, en de wettelijke rente, totdat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn beëindigd.
Bij uitspraak van 23 september 2019 heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek en bepaald dat de zaak zal worden doorverwezen naar de Raad.
De voorzitter heeft het verzoek in behandeling genomen en deze op 3 oktober 2019 vanuit de vestiging Curaçao via een videoverbinding met de vestiging Aruba ter zitting behandeld. In de zittingszaal in Aruba waren aanwezig verzoekster, bijgestaan door haar vader [naam vader], en de gemachtigde van geïntimeerde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de La kan, in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin, ter voorkoming van nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is, deze bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen, waarop met inachtneming van de eisen van het openbaar belang de rechter zo spoedig mogelijk uitspraak doet. Op grond van het vierde lid staat tegen de uitspraak geen voorziening open. Zij heeft geen betekenis voor de beslissing in de hoofdzaak.
Op grond van artikel 97, derde lid, schorst het hoger beroep de beslissing waartegen het gericht is.
2. Ofschoon de La ter zake geen bepalingen kent, acht de voorzitter zich bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen en daarop te beslissen. Ter toelichting volstaat hij hier met te verwijzen naar hetgeen hij daarover heeft overwogen in de uitspraak van 21 december 2017, zaaknr. RvBAz CUR2017H00170 (ECLI:NL:ORBAACM:2017:3).
3. Naar het oordeel van de voorzitter kan worden aangenomen dat het voor het treffen van een onverwijlde voorziening vereiste spoedeisende belang bij verzoekster aanwezig is. Daarvoor is redengevend dat de voorzitter het in dit geval, gelet op de door verzoekster ingediende stukken, niet onaannemelijk acht dat verzoekster door het langdurige gemis aan inkomsten in financiële problemen verkeert en dat thans nog niet valt te zeggen wanneer de Raad het hoger beroep zal kunnen behandelen.
4. Aan het ontslagbesluit heeft geïntimeerde ten grondslag gelegd dat verzoekster, werkzaam in de functie van verpleegkundige bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGA), zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim doordat zij verdovende middelen en een geldbedrag van Afl. 500,- aan huis heeft ontvangen van een derde en deze goederen de DGA heeft binnengesmokkeld om deze vervolgens aan een gedetineerde te geven. Volgens verweerder is deze handeling al tweemaal eerder voorgekomen.
5. Met het Gerecht is de voorzitter van oordeel dat de verzoekster verweten gedragingen onvoldoende steun vinden in de daaraan ten grondslag gelegde onderzoeksresultaten om die door geïntimeerde aannemelijk gemaakt te achten.
Enig eigen onderzoek naar de verweten gedragingen heeft geïntimeerde tot op heden niet verricht, zoals hij ter zitting heeft bevestigd. Het ontslagbesluit is uitsluitend gebaseerd op de brief van de officier van justitie van 4 november 2016, waaruit overigens niet blijkt dat verzoekster verdovende middelen en een geldbedrag van Afl. 500,- de DGA heeft binnengesmokkeld om deze vervolgens aan een gedetineerde te geven.
De enkele kennisname van de inhoud van die brief, waarvan de juistheid door verzoekster volhardend wordt betwist, kan niet worden aangemerkt als een deugdelijke eigenstandige feitenvaststelling. Het blijft verder te raden waarom geïntimeerde na kennisname van die brief zonder verder onderzoek te doen nog anderhalf jaar heeft gewacht met het nemen van het ontslagbesluit .
6. Op grond van het voorgaande ziet de voorzitter geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat de aangevallen uitspraak in appel geen stand zal houden. Mede in aanmerking genomen het onbetwiste grote belang van verzoekster om over voldoende inkomsten te beschikken, ziet de voorzitter aanleiding om ter voorkoming van onevenredig nadeel aan de zijde van verzoekster bij wijze van voorlopige voorziening te gelasten dat vanaf 9 september 2019 (datum verzoek) geïntimeerde aan verzoekster weer haar maandelijkse bezoldiging dient uit te betalen als ware zij in dienst totdat op het hoger beroep is beslist.
7. Reeds nu het door de voorzitter overeenkomstig toegepaste artikel 94 van de La niet voorziet in de mogelijkheid van een proceskostenveroordeling bij een beslissing bij voorraad, moet die hier achterwege blijven.

Beslissing

De voorzitter
wijsthet verzoek in dier voege
toedat geïntimeerde vanaf 9 september 2019 aan verzoekster maandelijks haar bezoldiging dient uit te betalen tot op het hoger beroep is beslist, en wijst het verzoek voor het overige
af.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, als voorzitter, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019 in tegenwoordigheid van mr. H.L. Loef, de griffier.