ECLI:NL:ORBAACM:2019:21

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
AUA2019H00171
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in ambtenarenrechtelijke zaak betreffende ontslag van een penitentiair beveiligingsambtenaar

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 19 september 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een penitentiair beveiligingsambtenaar bij het Korrektie Instituut Aruba, was ontslagen op basis van beschuldigingen van plichtsverzuim, omdat er contrabande in haar rugtas zou zijn aangetroffen. Het Gerecht in Ambtenarenzaken had het ontslagbesluit vernietigd, maar de geïntimeerde, de Gouverneur van Aruba, ging in hoger beroep.

Verzoekster vroeg de Raad om een beslissing bij voorraad, zodat zij in haar functie hersteld zou worden. De voorzitter van de Raad oordeelde dat er gerede twijfel bestond over de feitelijke grondslag van het ontslagbesluit, aangezien er een alternatief scenario was dat niet door de geïntimeerde was onderzocht. Dit alternatief suggereerde dat een collega de contrabande in de rugtas had gestopt, wat de beschuldigingen aan verzoekster in twijfel trok.

De voorzitter concludeerde dat er voldoende aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen, wat betekende dat het ontslagbesluit werd geschorst en verzoekster in beginsel weer te werk moest worden gesteld en bezoldigd. De voorzitter merkte op dat het onbeheerd achterlaten van de rugtas niet op zichzelf als plichtsverzuim kon worden aangemerkt dat ontslag rechtvaardigde. Het verzoek van verzoekster om toelating tot een opleiding werd afgewezen, omdat dit geen onderwerp van het hoger beroep vormde. De beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening was definitief en stond niet open voor rechtsmiddel.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Aruba
Uitspraak van de voorzitter van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (de voorzitter) op het verzoek om een beslissing bij voorraad hangende het hoger beroep van:

[verzoekster],

wonend in Aruba,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (het Gerecht), van 7 januari 2019, in zaak nr. GAZ AUA201801364 (de uitspraak), in het geding tussen:
verzoekster,
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 21 maart 2018 no. 42 heeft de geïntimeerde verzoekster met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd (het ontslagbesluit).
Bij de uitspraak heeft het Gerecht het daartegen door verzoekster ingestelde bezwaar gegrond verklaard en het ontslagbesluit vernietigd.
Tegen de uitspraak heeft geïntimeerde op 5 februari 2019 hoger beroep ingesteld bij de Raad (AUA2019H00028).
Bij brief, ontvangen op 1 augustus 2019, heeft verzoekster de Raad verzocht om een beslissing bij voorraad die ertoe strekt dat zij in haar functie bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba zal worden hersteld. Verder heeft zij bij brief, ontvangen op 27 augustus 2019, de Raad verzocht een ordemaatregel te treffen die ertoe strekt dat zij wordt toegelaten tot de opleiding VO-2 (de opleiding) en het afsluitende examen.
De voorzitter heeft vermelde verzoeken in behandeling genomen en die op 13 september 2019 vanuit de vestiging Curaçao via een videoverbinding met de vestiging Aruba ter zitting behandeld. In de zittingszaal in Aruba waren aanwezig verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van geïntimeerde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de La kan, in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin, ter voorkoming van nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is, deze bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen, waarop met inachtneming van de eisen van het openbaar belang de rechter zo spoedig mogelijk uitspraak doet. Op grond van het vierde lid staat tegen de uitspraak geen voorziening open. Zij heeft geen betekenis voor de beslissing in de hoofdzaak.
Op grond van artikel 97, derde lid, schorst het hoger beroep de beslissing waartegen het gericht is.
2. Ofschoon de La ter zake geen bepalingen kent, acht de voorzitter zich bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen en daarop te beslissen. Ter toelichting volstaat hij hier met te verwijzen naar hetgeen hij daarover heeft overwogen in de uitspraak van 21 december 2017, zaaknr. RvBAz CUR2017H00170 (ECLI:NL:ORBAACM:2017:3).
3. Naar het oordeel van de voorzitter kan worden aangenomen dat het voor het treffen van een onverwijlde voorziening vereiste spoedeisende belang bij verzoekster aanwezig is. Daarvoor is redengevend dat de voorzitter het in dit geval niet onaannemelijk acht dat verzoekster door het langdurige gemis aan inkomsten in financiële problemen verkeert en dat thans nog niet valt te zeggen wanneer de Raad het hoger beroep zal kunnen behandelen.
4. Aan het ontslagbesluit heeft geïntimeerde ten grondslag gelegd dat verzoekster zich in haar functie van penitentiair beveiligingsambtenaar bij het Korrektie Instituut Aruba (KIA) schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim doordat op de werkplaats in haar rugtas contrabande was verborgen, bestaande uit vijf mobieltjes, drie telefoonladers en vier bollen marihuana.
Het Gerecht heeft het ontslagbesluit bij de aangevallen uitspraak vernietigd omdat de door geïntimeerde ter zake vastgestelde feiten onvoldoende grondslag bieden voor het oordeel dat verzoekster de contrabande in de rugtas had verstopt en niet iemand anders die op de werkplaats toegang had tot de daar onbewaakt achtergelaten rugtas.
5. De voorzitter volgt het Gerecht in dit oordeel. Uit de dossierstukken blijkt dat er een alternatief scenario is voor de wijze waarop de contrabande in de rugtas terecht heeft kunnen komen, namelijk dat een collega dat erin heeft gestopt, terwijl geïntimeerde naar dat scenario kennelijk geen onderzoek heeft gedaan.
Daarbij is van belang dat gebleken is dat de rugtas van verzoekster handmatig werd gecontroleerd bij haar binnenkomst in het KIA, terwijl de collega ongecontroleerd is binnengekomen. Toen verzoekster de wachtruimte, waar zij alleen met de collega verbleef, verliet onder achterlating van de rugtas, heeft de collega, zonder getuige(n), om onduidelijke redenen in de rugtas gekeken en daarop aan de Directeur van het KIA gemeld dat daarin vermoedelijk contrabande zat. Daarop is bij de Directeur de rugtas onderzocht met het bekende resultaat.
Op grond van die feiten doet het alternatieve scenario gerede twijfel ontstaan aan de feitelijke grondslag waarop geïntimeerde het verzoekster verweten plichtsverzuim heeft gebaseerd. Daarbij merkt de voorzitter nog op dat het onbeheerd achterlaten van een rugtas binnen het KIA niet verstandig is, maar op zichzelf niet aangemerkt kan worden als een plichtsverzuim dat disciplinair ontslag rechtvaardigt en overigens ook niet het bij het Landsbesluit subsidiair gegeven ongeschiktheidsontslag.
6. Op grond van het voorgaande ziet de voorzitter geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat de aangevallen uitspraak in appel geen stand zal houden. Er is aldus voldoende aanleiding om de gevraagde onverwijlde voorziening te treffen door te bepalen dat tot aan de uitspraak van de Raad in de bodemprocedure het ontslagbesluit wordt geschorst, wat betekent dat verzoekster in beginsel conform haar rechtspositie weer te werk moet worden gesteld en bezoldigd.
Voor het toewijzen van de door verzoekster gevraagde ordemaatregel bestaat geen grond, omdat het verzoek tot toelating tot de opleiding geen onderwerp vormt van het hoger beroep.
Verder overweegt de voorzitter nog dat zo geïntimeerde meent, zoals hij ter zitting naar voren heeft gebracht, dat verzoekster niet meer kan terugkeren naar haar werkplek in het KIA, hij een besluit zal dienen te nemen waarbij verzoekster wordt overgeplaatst in het dienstbelang. Ook dat vormt echter geen onderdeel van het hoger beroep, zodat de voorzitter daarop verder evenmin ingaat.
7 Nu het door de voorzitter overeenkomstig toegepaste artikel 94 van de La niet voorziet in de mogelijkheid van een proceskostenveroordeling bij een beslissing bij voorraad, moet die hier achterwege blijven. Bij uitspraak in de bodemzaak kan de Raad nader bezien of de kosten voor rechtsbijstand gemaakt in deze procedure mogelijk alsnog in aanmerking moeten worden genomen, indien er dan aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling in de bodemzaak.

Beslissing

De voorzitter
wijsthet verzoek in dier voege
toedat het ontslagbesluit wordt
geschorsten wijst het verzoek voor het overige
af.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, voorzitter, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2019 in tegenwoordigheid van mr. H.L. Loef, griffier.
Tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.