In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Justitie tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De Minister had een verzoek van een appellant om terug te komen op een landsbesluit van 8 juli 2005, dat de bezoldiging op niveau schaal 3 vaststelde, afgewezen. De appellant had eerder brieven gestuurd waarin hij om herziening vroeg, maar deze werden door de Minister afgewezen zonder dat de Gouverneur, die volgens de Landsverordening ambtenarenrechtspraak bevoegd was, betrokken was. Het Gerecht verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, waarop de appellant hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 22 november 2017 werd duidelijk dat de afwijzing van de Minister onbevoegd was, omdat alleen de Gouverneur deze beslissing kon nemen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Gerecht de afwijzing ten onrechte niet had vernietigd. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het bezwaar van de appellant gegrond. Tevens werd bepaald dat de Minister het verzoek opnieuw aan de Gouverneur moest voorleggen, zodat deze binnen een maand na de uitspraak kon beslissen.
De Raad veroordeelde het land Aruba tot betaling van de proceskosten van de appellant, die in totaal Afl. 2.800,- bedroegen, ter dekking van de kosten voor rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van de juiste procedurele stappen in ambtenarenzaken en de rol van de Gouverneur in het proces.