ECLI:NL:ORBAACM:2017:10

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
RvBAz 2015/74637
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Haan
  • A.H.M van de Leur
  • L.C. Hoefdraad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid van de Gouverneur in ambtenarenzaken en de afwijzing van een bevorderingsverzoek

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, staat de bevoegdheid van de Gouverneur centraal in het kader van ambtenarenrecht. De Raad stelt vast dat de Gouverneur, op grond van artikel 4 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma), het bevoegde gezag is over ambtenaren. Dit betekent dat de Gouverneur de enige is die inhoudelijke beslissingen kan nemen over verzoeken om bevordering van ambtenaren, ook als deze beslissingen op voordracht van een verantwoordelijke Minister worden genomen. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak van 26 juli 2016, waarin deze bevoegdheid ook werd bevestigd.

In deze specifieke zaak heeft de Minister van Justitie het verzoek van de appellant om bevordering naar schaal 11 afgewezen. Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Raad oordeelt dat de afwijzing onbevoegd is gegeven, omdat deze niet door de Gouverneur zelf is genomen. De Raad vernietigt daarom de aangevallen uitspraak en verklaart het bezwaar van de appellant alsnog gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van de afwijzing in stand.

De Raad concludeert dat de appellant niet voldeed aan de bevorderingseisen voor de functie van Hoofdcommies 1ste klasse, en dat de afwijzing van zijn verzoek om bevordering terecht was. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat de appellant materieel in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan op 16 februari 2017.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 16 februari 2017
Zaaknummer: RvBAz 2015/74637

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Aruba
Uitspraak op het hoger beroep van:

[…],

wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde mr. R.L.F. Dijkhoff, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Aruba, van 1 juni 2015, gewijzigd bij herstelbeschikking van 2 juni 2015, zaaknr. GAZA-2013/3280, in het geding tussen:
appellant
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. C.P.W. Wever en V.M. Emerencia, beiden werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij beslissing van 1 november 2013 heeft de Minister van Justitie (de Minister) het verzoek van appellant om bevordering naar schaal 11, afgewezen (de afwijzing).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2016, waar voor appellant zijn echtgenote en zijn gemachtigde zijn verschenen. De Minister heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De Raad stelt ambtshalve voorop, met verwijzing naar zijn uitspraak van 26 juli 2016, kenmerk RvBAz 2014/71419, dat de Gouverneur, voor zover bij bijzondere regeling daarover niet anders is bepaald, op grond van artikel 4 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) het bevoegde gezag is over de ambtenaren. De omstandigheid dat de Gouverneur alleen een landsbesluit kan nemen op voordracht van een verantwoordelijke Minister, doet er niet aan af dat de inhoudelijke beslissing op, zoals hier aan de orde, een verzoek om bevordering van een ambtenaar alleen door hem bevoegd genomen kan worden. Dat houdt in dat ook de afwijzing van een dergelijk verzoek aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden.
De gegroeide bestuurspraktijk dat de betrokken Minister uitsluitend voor positieve beslissingen een voordracht aan de Gouverneur doet, waarop deze beschikt, maar beslissingen tot afwijzing van verzoeken op eigen gezag in beschikkingen vastlegt, verdraagt zich daarmee niet.
1.1
Uit het voorgaande volgt dat de afwijzing onbevoegd is gegeven. Het Gerecht heeft dat niet onderkend en de afwijzing ten onrechte niet op die grond vernietigd. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd en doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal de Raad het bezwaar tegen de afwijzing alsnog gegrond verklaren en de afw20741/ijzing vernietigen. Ter zitting is gebleken dat de gemachtigden van de Minister eveneens door de Gouverneur zijn gemachtigd hem in deze zaak te vertegenwoordigen en dat de Gouverneur de rechtsgevolgen van de afwijzing voor zijn rekening wil nemen. Daarmee is het bevoegdheidsgebrek geheeld, zodat de Raad in het navolgende zal bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van de vernietigde afwijzing in stand te laten.
1.2
Uit voorgaande volgt ook dat, zoals uit de partijvermelding in het hoofd van deze uitspraak reeds blijkt, de Gouverneur hier als geïntimeerde is aan te merken.
2. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Lma geschiedt bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (de BrA) zijn in de bij dit landsbesluit behorende bijlage B de benoemings- en bevorderingseisen voor verschillende betrekkingen opgenomen. Op grond van het tweede lid dient, om in aanmerking te kunnen komen voor een bevordering, betrokkene aan de in het eerste lid voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht. Op grond van het derde lid, aanhef en onder a, kan bij bevordering afwijking van het eerste lid bedoelde eisen geschieden, indien voorziening in een betrekking in het kader van een organisatie in het dienstbelang noodzakelijk is en uit de door de ambtenaar geleverde prestaties blijkt dat deze voor de vervulling van de desbetreffende betrekking bijzondere geschiktheid en bekwaamheid bezit.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht overwogen dat geïntimeerde in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat appellant niet voldoet aan de bevorderingseisen voor Hoofdcommies 1ste klasse (schaal 11) en daarom het verzoek om bevordering naar die rang terecht heeft afgewezen.
4. Appellant heeft daartegen ingebracht dat het Gerecht daarbij ten onrechte heeft aangenomen dat het zijn schuld was dat hij van augustus 2002 tot 2010 op non-actief heeft gestaan. Volgens hem mag hem dat niet worden tegengeworpen, omdat hij na terugkomst van een studieopdracht uit Nederland zich meteen weer heeft aangemeld om een functie te gaan vervullen, maar door de toenmalige regeringen tot 2010 bewust buiten de actieve dienst in de zogeheten “overtolligheidspool” is gehouden.
4.1
Hoe dat zij, voor de beantwoording van de vraag of appellant voldeed aan de bevorderingseisen is die kwestie niet relevant. Nu vast staat dat appellant niet aan het voor de betrokken rang geldende bevorderingsvereiste “bevordering op grond van de door de betrokkene beklede functie, welke een waardering op het niveau van hoofdcommies 1ste klasse rechtvaardigt en voorts met dien verstande dat de betrokkene reeds ten minste 2 jaar dienst in de rang van hoofdcommies moet hebben volbracht.” voldeed, stond de BrA aan de verzochte bevordering in de weg. Daartoe overweegt de Raad nog dat appellant ook niet voldeed aan de toepassingsvoorwaarden van de uitzonderingsbepaling van het vermelde artikel 4, derde lid, van de BrA.
5. Daargelaten of een terecht voorgedragen beroep op het gelijkheidsbeginsel zover zou kunnen strekken dat geïntimeerde gehouden zou zijn in strijd met een algemeen verbindend voorschrift te beslissen, kan het beroep dat appellant heeft gedaan op dit beginsel reeds niet slagen bij gebreke van feitelijke grondslag. Zijn verwijzing naar het geval Kock in dit verband, is onvoldoende feitelijk onderbouwd om te kunnen concluderen dat het een gelijk geval betreft waarin geïntimeerde in strijd met de wet wél een bevordering naar schaal 11 heeft toegekend.
6. De slotsom is dat de rechtsgevolgen van de afwijzing geheel in stand kunnen worden gelaten.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat appellant uiteindelijk materieel in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
De Raad:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het bezwaar alsnog gegrond;
  • vernietigt de afwijzing;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de afwijzing geheel in stand blijven.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, voorzitter en mrs. A.H.M van de Leur en L.C. Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.