In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Algemene Zaken tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De Minister had een verzoek van appellant om een gratificatie te ontvangen voor zijn rol in de samenvoeging van twee diensten afgewezen. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft op 25 januari 2018 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de gratificatie onbevoegd was gegeven, omdat alleen de Gouverneur bevoegd is om dergelijke beslissingen te nemen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van het Gerecht en verklaarde het bezwaar van appellant tegen de afwijzing gegrond. De Raad concludeerde dat de rechtsgevolgen van de vernietigde afwijzing in stand konden blijven, omdat appellant niet kon aantonen dat hem de gratificatie in redelijkheid niet kon worden geweigerd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde, omdat appellant zich op een relevant punt onderscheidde van anderen die wel een gratificatie ontvingen. De Raad besloot dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, aangezien er geen kosten aan de zijde van appellant waren aangetoond.