1.1Op grond van artikel 51 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) zijn nevenwerkzaamheden werkzaamheden die de ambtenaar naast zijn ambt uitoefent of gaat uitoefenen in het kader van het drijven van nering of handel.
Op grond van artikel 52, eerste lid, verricht de ambtenaar geen nevenwerkzaamheden waardoor een goede vervulling van de betrokken functie of een goed functioneren van de betrokken dienst in redelijkheid niet of niet meer verzekerd is. Op grond van het tweede lid doet de ambtenaar die nevenwerkzaamheden verricht of gaat verrichten, daarvan schriftelijke opgave aan het hoofd van de dienst.
Op grond van artikel 63 is het de ambtenaar verboden misbruik te maken van hetgeen hij in zijn ambt heeft vernomen.
Op grond van artikel 88, eerste lid, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt, of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Op grond van het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 89, eerste lid, aanhef en onder i, kan de disciplinaire straf van ontslag worden toegepast.
Op grond van artikel 92, eerste lid, wordt de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij onmiddellijke tenuitvoerlegging naar het oordeel van de tot straffen bevoegden door het dienstbelang wordt gevorderd.
2. De Raad stelt voorop dat het Gerecht het bezwaar van appellant tegen het hem gegeven ontslag terecht ontvankelijk heeft geoordeeld. Voor het beoordelen van de tijdigheid daarvan is het Gerecht, anders dan geïntimeerde meent, terecht uitgegaan van het landsbesluit van 17 september 2015. Dat besluit betreft een aanvulling op het landsbesluit van 24 juli 2015 van een niet ondergeschikt punt. Op grond van het rechtszekerheidsbeginsel moet het landsbesluit van 24 juli 2015 geacht worden te zijn geïncorporeerd in het nieuwe besluit, dat aldus een nieuw ontslagbesluit behelst (het ontslagbesluit). Daartegen kon binnen de wettelijke termijn bezwaar worden gemaakt, zoals appellant heeft gedaan.
3. Appellant werd in 1990 aangesteld als ambtenaar en was laatstelijk werkzaam bij het Ministerie van Financiën als Beleidsmedewerker B.
Aan het ontslagbesluit heeft geïntimeerde de volgende, niet betwiste, feitelijke gedragingen van appellant ten grondslag gelegd:
- appellant heeft op 21 oktober 2013 e-mails gestuurd naar [Naam 1] door tussenkomst van [Naam 2], beiden werkzaam bij USONA, waarbij hij zijn diensten aanbiedt aan USONA om als bemiddelaar op te treden voor de kapitaalfinanciering voor het bouwen van een nieuw ziekenhuis in Curaçao. Daarbij heeft appellant vermeld dat hij kan interveniëren voor een investeerder die ongeveer dezelfde voorlopige rente quoteert voor een project in Curaçao, waarvoor de regering van Curaçao een obligatielening heeft geplaatst en dat USONA contact met hem kan opnemen als er reële mogelijkheden bestaan dat deze investeerder alsnog in de plaats zou kunnen treden van de overheid;
- appellant heeft op 24 november 2013 en 17, 24 en 25 februari 2014 e-mails gestuurd naar [Naam 3] en [Naam 4], de directeur onderscheidenlijk financiële manager van CUROIL, waarbij hij zijn diensten aanbied aan CUROIL om als bemiddelaar op te treden voor kapitaalfinanciering van projecten van CUROIL tussen USD 10 en 100 miljoen;
- in die e-mails heeft appellant verwezen naar zijn Linkedin profiel, waar staat dat hij een onderneming in oprichting heeft met het doel het verstrekken van financiële adviezen.
Appellant heeft deze gedragingen niet gemeld aan zijn diensthoofd en die heeft daar eerst kennis van gekregen door klachten van USONA en CUROIL daarover.
4. Met het Gerecht is de Raad van oordeel dat deze gedragingen ernstig plichtsverzuim opleveren, waaraan de disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig is. In zijn functie had appellant het financiële belang van het Land te dienen, terwijl vermelde gedragingen er evident blijk van geven dat hij dat belang beoogde te doorkruisen ten faveure van eigen gewin. Daarmee heeft hij het vertrouwen dat geïntimeerde in hem en zijn functioneren moet kunnen stellen geschaad, wat grond oplevert voor disciplinair strafontslag. Gelet op artikel 88, tweede lid, van de Lma behoeft de vraag of de gedragingen overtredingen zijn van de artikelen 52, tweede lid, en 63 van de Lma hier geen beantwoording, omdat los daarvan de gedragingen ernstig in strijd zijn met wat van een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden verwacht mocht worden. Het betoog van appellant dat hij alleen verkennend bezig was in het kader van een mogelijke uitdiensttreding vindt overigens zijn weerspreking in de vermelde e-mails, waaruit duidelijk blijkt dat appellant reeds met het bemiddelen in financiële transacties bezig was. Dat dit door USONA en CUROIL uiteindelijk werd afgehouden, doet daaraan niet af.