ECLI:NL:ORBAACM:2018:1

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
RvBAz CUR2018H00011
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in ambtenarenzaak met betrekking tot aanstelling en bezoldiging

In deze zaak heeft de voorzitter van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken op 23 februari 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.E. Fortin, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, waarin zijn bezwaren tegen de beëindiging van zijn aanstelling als ambtenaar ongegrond werden verklaard. De verzoeker stelde dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde door het niet uitbetalen van zijn bezoldiging en het ontbreken van medische verzekering, en vroeg om een onverwijlde voorziening.

De voorzitter overwoog dat op grond van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr 1951) een verzoek om een voorlopige voorziening kan worden ingediend, maar dat er een spoedeisend belang moet zijn. De voorzitter concludeerde dat, hoewel de verzoeker een zwaarwegend financieel belang had, hij niet voldoende bewijs had geleverd van een acute financiële noodsituatie die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De voorzitter verwees naar eerdere uitspraken en oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen.

Desondanks werd er wel een mogelijkheid geboden om de bodemzaak te agenderen voor de eerstvolgende zitting van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, die naar verwachting in mei 2018 zou plaatsvinden. De beslissing van de voorzitter was dat het verzoek werd afgewezen, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr 1951)

Uitspraakdatum: 23 februari 2018
Zaaknummer: RvBAz CUR2018H00011

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Curaçao
Uitspraak van de voorzitter van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (de voorzitter) op het verzoek om een beslissing bij voorraad (het verzoek) hangende het hoger beroep van:

[Verzoeker],

wonend in Curaçao,
verzoeker,
gemachtigde: mr. W.E. Fortin, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken (het Gerecht), zittingsplaats Curaçao, van 18 november 2017, in de zaaknrs. GAZ 2016/77927, -78166, -79866 en CUR201700244 (de uitspraak), in de gedingen tussen:
verzoeker,
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. T. Breugom, advocaat.

Procesverloop

Bij de uitspraak heeft het Gerecht in de vier vermelde zaken de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard. Het procesverloop tot aan de uitspraak staat daarin vermeld.
Tegen de uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (de RvBAz). Verder heeft hij het Gerecht verzocht om een beslissing bij voorraad.
Van geïntimeerde zijn stukken ontvangen.
De voorzitter heeft dit verzoek aan zich getrokken en behandeld ter zitting op 14 februari 2018 , waar verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van geïntimeerde aanwezig waren.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de RAr 1951 kan, in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin, ter voorkoming van nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is, deze bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen, waarop met inachtneming van de eisen van het openbaar belang de rechter zo spoedig mogelijk uitspraak doet. Op grond van het vierde lid staat tegen de uitspraak geen voorziening open. Zij heeft geen betekenis voor de beslissing in de hoofdzaak.
Op grond van artikel 97, derde lid, schorst het hoger beroep de beslissing waartegen het gericht is.
2. Ofschoon de RAr 1951 ter zake geen bepalingen kent, acht de voorzitter zich bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen en daarop te beslissen. Ter toelichting volstaat hij hier met te verwijzen naar hetgeen hij daarover heeft overwogen in de uitspraak van 21 december 2017, zaaknr. RvBAz CUR2017H00170. Voor zover de RvBAz dat nodig acht, kan in de bodemzaken te wijzen uitspraak nader worden ingegaan op de bevoegdheid van de voorzitter ter zake.
3. Reeds omdat bij de uitspraak de Regering als verweerder is aangemerkt, wordt zij hier als geïntimeerde aangemerkt.
4. Bij de uitspraak heeft, voor zover hier van belang, het Gerecht geoordeeld dat geïntimeerde zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker met ingang van 1 augustus 2011 voor de duur van vijf jaar als ambtenaar was aangesteld en dat diens aanstelling met ingang van 1 augustus 2016 van rechtswege kwam te vervallen.
In hoger beroep heeft verzoeker aangevoerd dat dit oordeel van het Gerecht onjuist is, omdat hij niet in tijdelijke dienst was aangesteld als ambtenaar, maar in vaste dienst. Volgens hem zou de uitkomst van het hoger beroep moeten zijn, dat rechtens komt vast te staan dat hij nog steeds in (vaste) dienst is als ambtenaar en dat zijn bezoldiging ten onrechte sedert 1 april 2017 is stopgezet. Zijn verzoek om een beslissing bij voorraad is erop gericht dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen die strekt tot uitbetaling van de hem toekomende bezoldiging en het toekennen van het recht van geneeskundige voorziening verbonden aan zijn aanstelling.
Geïntimeerde heeft zich achter de uitspraak geschaard.
5. Voor het treffen van een onverwijlde voorziening in appel is alleen plaats indien de verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat klemt temeer in de gevallen dat het Gerecht zijn bezwaar al op inhoudelijke gronden ongegrond heeft verklaard.
6. Verzoeker stelt dat het spoedeisend belang bij het treffen van een onverwijlde voorziening is gelegen in de omstandigheid dat hij door het niet uitbetalen van zijn bezoldiging en het niet meer medisch verzekerd zijn, en bij gebreke van enige andere inkomsten binnen zijn gezin, in een financiële noodsituatie is geraakt.
7. Ofschoon de voorzitter onderkent dat verzoeker een zwaarwegend (financieel) belang heeft bij de uitkomst van het hoger beroep, is dat onvoldoende om ervan uit te gaan dat het voor het treffen van een onverwijlde voorziening vereiste spoedeisend belang aanwezig is. Daartoe zou verzoeker aannemelijk moeten maken dat hij en zijn gezin door het gemis van de bezoldiging en verzekering in een financiële noodsituatie zijn geraakt, waarin niet meer in de eerste levensbehoeften kan worden voorzien. Verzoeker heeft echter in het geheel geen concrete en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit dat zou kunnen worden afgeleid. Gelet daarop acht de voorzitter onvoldoende grond aanwezig om te oordelen dat er sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een onverwijlde voorziening vordert.
8. Wél ziet de voorzitter in het zwaarwegende belang van verzoeker bij de uitkomst van deze procedure aanleiding om te bewerkstelligen dat de bodemzaak geagendeerd zal worden voor de eerstkomende zitting van de RvBAz in Curaçao, die naar verwachting zal plaatsvinden in mei van dit jaar.
9. De slotsom is dat het verzoek moet worden afgewezen.

Beslissing

De voorzitter
wijsthet verzoek
af.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, als voorzitter, en uitgesproken op 23 februari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.