ECLI:NL:ORBAACM:2017:7

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
RvBAz 2017/60877
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • D. Haan
  • L.C. Hoefdraad
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een uitspraak in ambtenarenzaken met betrekking tot procesbelang en nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 mei 2017 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak. De verzoekers, allen wonend in Aruba, hebben op 14 mei 2014 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 9 april 2014, waarin hun beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk was verklaard. Dit verzoek is behandeld tijdens een zitting op 20 april 2017, waarbij de verzoekers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde en de Gouverneur door een juridisch medewerker.

De Raad heeft overwogen dat op grond van artikel 135, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) een partij binnen drie maanden na het bekend worden van een relevante omstandigheid een herzieningsverzoek kan indienen. Het tweede lid van dit artikel stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van omstandigheden die de Raad niet eerder heeft kunnen betrekken in zijn beoordeling. De verzoekers stelden dat de Raad ten onrechte had aangenomen dat zij tegen een beslissing van de Minister van Algemene Zaken van 5 april 2012 in rechte waren opgekomen, wat volgens hen de basis vormde voor de niet-ontvankelijkheid van hun beroep.

De Raad oordeelde echter dat artikel 135, tweede lid, van de La geen grondslag biedt voor herziening in het geval van een vermeende misslag van de Raad, ongeacht of dit betrekking heeft op de uitleg van het recht of de vaststelling van feiten. De Raad concludeerde dat de verzoekers geen nieuwe feiten hadden aangedragen die niet eerder bekend konden zijn, en dat hun verzoek om herziening daarom moest worden afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 30 mei 2017
Zaaknummer: RvBAz 2017/60877

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Aruba
Uitspraak op het verzoek om herziening van:

[…]

allen wonend in Aruba,
verzoekers,
gemachtigde: mr. M.M.M.C. Ecury,
betreffende de uitspraak van de Raad van 9 april 2014, zaaknr. 2012/60877 (de uitspraak), in de zaak tussen:
verzoekers,
en

de Gouverneur van Aruba,

verweerder.

Procesverloop

Bij schrijven van 14 mei 2014 hebben verzoekers de Raad verzocht om de uitspraak te herzien.
Bij schrijven van 29 juli 2016 heeft verweerder zich over dat verzoek uitgelaten.
De Raad heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 april 2017. Verzoekers werden daar vertegenwoordigd door mr. A.F.J. Caster, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Voor de Gouverneur was daar aanwezig mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 135, eerste lid, van de La is ieder die partij was in een geding bevoegd binnen drie maanden nadat van enige omstandigheid als in het tweede lid bedoeld is gebleken de herziening van een onherroepelijke of onherroepelijk geworden uitspraak te verzoeken. Op grond van het tweede lid wordt de herziening verzocht op grond dat gebleken is van enige omstandigheid die bij de behandeling van het beroep aan de Raad niet bekend was, en die op zichzelf of in verband met andere feiten of omstandigheden ernstige twijfel doet ontstaan aan de juistheid van de uitspraak van de Raad.
2. Verzoekers hebben aangevoerd dat de Raad er bij de uitspraak ten onrechte vanuit is gegaan dat zij tegen een nieuwe beslissing van de Minister van Algemene Zaken van 5 april 2012 (betreffende de intrekking door verweerder van zijn besluit tot toekenning aan verzoekers van gratificaties) in rechte zijn opgekomen, waardoor het daarop gebaseerde oordeel van de Raad, dat hun beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk is, onjuist zou zijn.
3. Naar het oordeel van de Raad biedt artikel 135, tweede lid, van de La geen grondslag voor herziening in het geval van een vermeende misslag van de Raad, of die nu de uitleg van het recht of de vaststelling van de feiten zou betreffen. Op grond van die bepaling kan uitsluitend een omstandigheid die de Raad niet bij zijn eerdere beoordeling heeft kunnen betrekken aanleiding vormen voor een herziening.
3.1
Of verzoekers al dan niet bezwaar zouden hebben gemaakt tegen de beslissing van 5 april 2012 bij het Gerecht, waarop ten tijde van de uitspraak nog moest worden beslist, betreft een omstandigheid die de Raad bij zijn eerdere beoordeling heeft betrokken, zij het volgens verzoekers op ondeugdelijke feitelijke grondslag. Nieuwe feiten daarover, die niet eerder bekend konden zijn, hebben verzoekers echter niet aangedragen. Het betreft aldus een vermeende misslag, die geen grond kan vormen voor de gevraagde herziening.
4. De slotsom is dat het herzieningsverzoek moet worden afgewezen.

Beslissing

De Raad wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, voorzitter, en mrs. L.C. Hoefdraad en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.