ECLI:NL:OGHNAA:2010:BN5917

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
19 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 066/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om verblijfsvergunning door vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die een verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft ingediend. De minister van Vreemdelingenzaken heeft dit verzoek afgewezen bij beschikking van 10 maart 2008. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 2 september 2008. De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, dat op 15 april 2009 het beroep ongegrond heeft verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, dat op 28 mei 2010 ter zitting is behandeld.

De vreemdeling klaagt dat het Gerecht ten onrechte voorbij is gegaan aan haar betoog dat de minister in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door niet te wachten op het advies van de bezwaaradviescommissie. Het Hof oordeelt dat, hoewel het Gerecht dit betoog niet heeft besproken, de klacht van de vreemdeling niet kan leiden tot het beoogde doel. De minister heeft namelijk gesteld dat hij het advies van de commissie niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ontvangen, waardoor hij bevoegd was om op het bezwaar te beslissen zonder het advies af te wachten.

Daarnaast klaagt de vreemdeling dat het Gerecht heeft miskend dat haar eerder een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd is verleend. Het Hof oordeelt dat dit document geen beschikking van de minister betreft en dat de vreemdeling niet kan terugvallen op het overgangsrecht. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd. Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

HLAR 066/09
Datum uitspraak: 19 juli 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 15 april 2009 in zaak nr. 3396 van 2008 in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Vreemdelingenzaken, thans: de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij beschikking van 10 maart 2008 heeft de minister een verzoek van appellante (hierna: de vreemdeling) om haar een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 2 september 2008 heeft de minister, voor zover thans van belang, het door de vreemdeling daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 april 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het door de vreemdeling daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 26 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2010, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.L. Carolina, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.D. van Wilgen, werkzaam in dienst van het land, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling klaagt dat het Gerecht ten onrechte voorbij is gegaan aan haar betoog dat de minister in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door op het door haar gemaakte bezwaar te beschikken, zonder de hoorzitting en het advies van de bezwaaradviescommissie (hierna: de commissie) af te wachten.
2.1.1. Hoewel het Gerecht ten onrechte aan dat betoog voorbij is gegaan, zonder het te bespreken, kan de klacht van de vreemdeling niet leiden tot het ermee beoogde doel. De minister heeft in het bij het Hof ingediende verweerschrift - door de vreemdeling onweersproken - gesteld dat hij het advies van de commissie niet binnen de daarvoor in artikel 19 van de Landsverordening administratieve rechtspraak gestelde termijn heeft ontvangen. De minister mocht onder die omstandigheden ingevolge artikel 20, eerste lid, op het gemaakte bezwaar beschikken zonder het advies af te wachten.
2.2. De vreemdeling klaagt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat haar op 17 januari 2005 een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd is verleend en aan de afwijzing derhalve geen betekenis toekomt.
2.2.1. Ook dat betoog faalt. Het document van 17 januari 2005 behelst geen door de minister op verzoek van de vreemdeling om verlening van een werk- en verblijfsvergunning voor onbepaalde duur gegeven beschikking.
2.3. Subsidiair betoogt de vreemdeling dat het Gerecht in elk geval heeft miskend dat de minister ten onrechte artikel 7, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu), zoals die sinds 1 juli 2006 luidt, op haar verzoek heeft toegepast, aangezien haar vóór de inwerkingtreding van deze bepaling een vergunning tot tijdelijk verblijf is verleend en derhalve het overgangsrecht, neergelegd in artikel V van de Landsverordening tot wijziging van de Ltu en de Zegelverordening van 28 juni 2006, op dat verzoek van toepassing is.
2.3.1. Ingevolge laatstvermelde bepaling worden verzoeken om verlening van een vergunning tot verblijf of tot tijdelijk verblijf die na 1 juli 2006 zijn ingediend, behandeld overeenkomstig de op het tijdstip van indiening geldende voorschriften, bij of krachtens de Ltu gesteld.
Nu de vreemdeling het bij de beschikking van 10 maart 2008 afgewezen verzoek op 18 februari 2008 heeft gedaan, heeft het Gerecht terecht de Ltu, zoals die sinds 1 juli 2006 luidt, daarop van toepassing geacht. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van het Gerecht.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Wattel
voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2010
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,