ECLI:NL:OGHNAA:2010:BM3147

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
20 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
EJ-2777/08-H-293/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging gezamenlijk gezag na echtscheiding in Arubaanse zaak

In deze Arubaanse zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, is op 20 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kwestie van gezamenlijk gezag na echtscheiding. De vader, die vreesde dat de moeder hun dochter naar Colombia zou meenemen, verzocht om alleen met het gezag te worden belast. Het Hof oordeelde echter dat deze vrees onvoldoende reden was om van het beginsel van gezamenlijk gezag af te wijken. Het Hof bevestigde het oordeel van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) dat het uitgangspunt na echtscheiding het gezamenlijk gezag is, zoals ook in het Burgerlijk Wetboek van Aruba is vastgelegd.

De vader had eerder in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van het GEA, waarin was bepaald dat beide ouders gezamenlijk het gezag over hun dochter zouden uitoefenen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 februari en 23 maart 2010 zijn beide ouders verschenen, waarbij zij hun standpunten hebben toegelicht. Het Hof heeft vastgesteld dat er communicatieproblemen en meningsverschillen zijn tussen de ouders, vooral rondom de uitvoering van de omgangsregeling.

Desondanks oordeelde het Hof dat de zorgen van de vader over de mogelijkheid dat de moeder hun dochter naar Colombia zou meenemen, niet voldoende waren om het gezamenlijk gezag te wijzigen. Het Hof wees op de wettelijke bepalingen die vereisen dat bij geschillen over gezagsbeslissingen de rechter kan worden ingeschakeld. Uiteindelijk bevestigde het Hof de beschikking van het GEA en compenseerde het de kosten van het hoger beroep, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

UITSPRAAK: 20 april 2010
ZAAKNR. EJ-2777/08-H-293/09
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Beschikking in de zaak van:
[vader],
wonend in Aruba,
voorheen verweerder, thans appellant,
gemachtigde: mr. N.S. Gravenstijn,
- tegen -
[moeder],
wonend in Aruba,
voorheen verzoekster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.M.E. Mohamed.
Partijen worden hierna aangeduid als de vader en de moeder.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Verwezen wordt naar de op 16 september 2009 (EJ 2777/2008) tussen partijen uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: GEA). Voor zover voor de onderhavige uitspraak van belang, is bij die beschikking bepaald dat partijen samen met het ouderlijk gezag belast blijven over [dochter], geboren op [datum] 2004 in Colombia.
1.2 De vader is tijdig in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking door indiening op 28 oktober 2009 van een beroepschrift. Hij heeft daarbij de beschikking bestreden en verzocht met het eenhoofdig ouderlijk gezag belast te worden.
1.3 Op 23 februari 2010 en 23 maart 2010 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Aldaar zijn de vader, met zijn gemachtigde, en de moeder, de eerste keer zonder en de tweede keer met gemachtigde, verschenen. Bij die gelegenheid hebben partijen, de vader onder overlegging van pleitaantekeningen, hun standpunten nader toegelicht en zijn vragen van het Hof beantwoord. Uitspraak is bepaald op heden.
2. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.
3 Beoordeling
3.1 Bij het GEA hebben partijen elk verzocht om alleen met het gezag over [dochter] belast te worden. Het GEA heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad en het Hof, geoordeeld dat het uitgangspunt moet zijn het doorlopen van het gezamenlijk gezag na echtscheiding.
3.2 Het oordeel van het GEA dat als uitgangspunt dient te worden genomen het doorlopen van het gezamenlijk gezag na echtscheiding, zulks in afwijking van het in het Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BWA) neergelegde systeem om na echtscheiding het gezamenlijk gezag der ouders niet van rechtswege te laten doorlopen maar dit slechts mogelijk te maken via een eensluidend verzoek der ouders, is juist.
3.3 Het Burgerlijk Wetboek van Aruba en het Nederlands-Antilliaanse Burgerlijk Wetboek zijn op dit punt immers gelijkluidend en in een Nederlands-Antilliaanse zaak (HR 28 maart 2008, NJ 2008, 189) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dit systeem strijd oplevert met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
3.4 Inmiddels is in 2009 door de Regering een ontwerp-Landsverordening aanvulling nieuw BWA aan de Raad van Advies van Aruba aangeboden. In dit wetsvoorstel, dat mede tot doel heeft genoemde strijdigheid met het EVRM op te heffen, wordt bepaald dat na scheiding de ouders in beginsel gezamenlijk het gezag blijven uitoefenen. Slechts bij uitzondering belast de rechter één der ouders met het gezag.
3.5 Het hoger beroep van de vader richt zich tegen het oordeel van het GEA dat zich hier geen uitzondering voordoet die noopt om van het beginsel van gezamenlijk gezag af te wijken. Hij wenst met het éénhoofdig ouderlijk gezag te worden belast.
3.6 Voor de beantwoording van de vraag of zich zo’n uitzondering voordoet, zal het Hof – anticiperend – het in het wetsvoorstel neergelegde criterium aanleggen. Dit criterium houdt in dat in beginsel de ouders na scheiding het gezamenlijk gezag blijven uitoefenen, maar dat de rechter op verzoek van de ouders of één van hen kan bepalen dat het gezag aan één ouder toekomt indien hij wijziging van het gezag in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
3.7 Uit de stukken en de mondelinge behandeling is het Hof gebleken van communicatieproblemen en meningverschillen tussen partijen. Deze spelen zich echter voornamelijk af rondom de uitvoering van de omgangsregeling. Zo zou de moeder zich niet aan de vastgestelde haal- en terugbrengtijden houden en zou zij tijdens de omgang, tegen de afspraak in, [dochter] op andere plaatsen dan bij haar thuis laten slapen en [dochter] haar sportles laten verzuimen.
3.8 Tijdens de mondelinge behandeling zijn twee gezagskwesties aan de orde geweest, te weten de schoolkeuze voor [dochter] en het maken van een reis naar Nederland met de vader. Naar aanleiding van de bespreking hiervan ter terechtzitting heeft de moeder toestemming gegeven om [dochter] conform de wens van de vader in te schrijven bij basisschool De Schakel en heeft zij toestemming gegeven voor de gewenste reis naar Nederland. Nu deze toestemming door de moeder is gegeven en dit bij deze is vastgelegd in de onderhavige uitspraak, zijn deze twee gezagsproblemen opgelost.
3.9 Omtrent de vrees van de vader dat de moeder [dochter] zal meenemen naar Colombia, merkt het Hof op dat zowel bij gezamenlijk als éénhoofdig gezag de moeder daartoe de toestemming van de vader nodig heeft, dat het toekennen van éénhoofdig ouderlijk gezag aan de vader daarvoor geen oplossing biedt en dat die vrees onvoldoende is om van het beginsel van gezamenlijk gezag af te wijken.
3.10 Voor overige mogelijke verschillen van mening omtrent te nemen gezagsbeslissingen (die niet in onderling overleg kunnen worden opgelost), wijst het Hof op artikel 1:253a BW op grond waarvan geschillen daaromtrent (zonodig in kort geding) aan het GEA kunnen worden voorgelegd.
3.11 Het bovenstaand overziend en gezien het rapport van de Voogdijraad van 13 augustus 2009, waarin gezamenlijk gezag wordt geadviseerd, is het Hof van oordeel dat niet is gebleken dat wijziging van gezamenlijk gezag in éénhoofdig gezag in het belang van [dochter] wenselijk is.
3.12 Uit het bovenstaande volgt dat de bestreden beschikking zal worden bevestigd. Gelet op de aard van het geschil en de hoedanigheid van partijen, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mrs. H.L. Wattel, F.J.P. Lock en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba op 20 april 2010 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.