ECLI:NL:OGHNAA:2007:BG3816
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Hoger beroep
- H.L. Wattel
- R.W.L. Loeb
- A.W.M. Bijloos
- Rechtspraak.nl
Weigering van een tewerkstellingsvergunning en de niet-ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 29 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een tewerkstellingsvergunning aan Geo Foundation. De zaak is ontstaan na een beschikking van het bestuurscollege van het Eilandgebied Sint Maarten op 6 november 2006, waarin de vergunning voor een vreemdeling werd geweigerd. Geo Foundation, de werkgeefster, heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen verklaarde dit beroep op 14 maart 2007 niet-ontvankelijk. Het bestuurscollege heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Hof, waarbij zij betoogde dat het Gerecht ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de werkgeefster geen bezwaar had gemaakt tegen de beschikking van 6 november 2006.
Het Hof heeft de argumenten van het bestuurscollege beoordeeld en geconcludeerd dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep terecht was. Het Hof oordeelde dat in artikel 23, tweede lid, van de Landsverordening arbeid vreemdelingen (Lav) niet is bepaald dat artikel 12, eerste lid, van de Lav op de dag van inwerkingtreding van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) vervalt. De bewoordingen van artikel 12, eerste lid, van de Lav en de toelichting daarop bieden geen voldoende grondslag voor de stelling dat de bezwaarprocedure niet gevolgd hoefde te worden voordat beroep kon worden ingesteld. Het Hof bevestigde daarmee de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op vreemdelingen en tewerkstellingsvergunningen. Het Hof bevestigt dat de wetgeving duidelijk moet zijn en dat de intenties van de wetgever niet voldoende zijn om af te wijken van de vastgestelde procedures.