ECLI:NL:OGHACMB:2014:91

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 november 2014
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
HLAR 69572/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van niet-ontvankelijkheid van beroep tegen afwijzing tewerkstellingsvergunning

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, wonend in Sint Maarten, had beroep ingesteld tegen de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, die op 26 mei 2014 was gedaan in zaak nr. Lar 106/2013. De zaak betrof de afwijzing van een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning door de werkgever van de appellant. Het Hof overwoog dat de appellant geen bezwaar had gemaakt tegen de afwijzing van de aanvraag, waardoor het beroep tegen de beschikking niet-ontvankelijk werd verklaard.

Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg en oordeelde dat de appellant, die niet als partij in de bezwaarprocedure was aangemerkt, niet redelijkerwijs kon worden verweten dat hij geen bezwaar had gemaakt. De minister was niet verplicht om de beschikking aan de appellant uit te reiken, aangezien deze aan de werkgever was gericht. De appellant had de verantwoordelijkheid om zich te informeren over de beschikking die betrekking had op zijn tewerkstelling.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De betrokken rechters waren mr. E.J. van der Poel als voorzitter, mr. R.W.L. Loeb en mr. J.E.M. Polak. De griffier was mr. N.A. Martines. De uitspraak is te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:OGHACMB:2014:91.

Uitspraak

HLAR 69572/14
Datum uitspraak: 3 november 2014
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant], wonend in Sint Maarten,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van
26 mei 2014 in zaak nr. Lar 106/2013 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid.

Openbare zitting op 3 november 2014

Tegenwoordig:

mr. E.J. van der Poel, voorzitter
mr. R.W.L. Loeb
mr. J.E.M. Polak
mr. N.A. Martines, griffier.

Verschenen:

Appellant, vertegenwoordigd door mr. B.B. Brooks, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, ook advocaat.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Daartoe overweegt het als volgt:
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Landsverordening arbeid vreemdelingen (hierna: de Lav) wordt een tewerkstellingsvergunning door de werkgever aangevraagd.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, kan degene, die door een beschikking ter zake van een tewerkstellingsvergunning rechtstreeks in zijn belang is getroffen, hiertegen binnen vier weken na de dag, waarop deze is gegeven, bezwaar maken bij het bestuurscollege van het desbetreffende eilandgebied.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) kunnen natuurlijke en rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
Nu appellant tegen de afwijzing van de aanvraag geen bezwaar heeft gemaakt, was het door hem bij het Gerecht tegen de beschikking op het door de werkgeefster gemaakte bezwaar ingestelde beroep reeds om die reden niet-ontvankelijk (vgl. uitspraak van het Hof van 29 november 2007 in zaak nr. 200 HLAR 28/07; www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:OGHNAA:2007:BG3816).
De door appellant in dit verband gestelde omstandigheden dat de beschikking van 20 december 2012 niet aan hem is uitgereikt en hij niet als partij in de bezwaarprocedure is aangemerkt en behandeld, geven geen grond voor het oordeel dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij tegen de beschikking van 20 december 2012 geen bezwaar heeft gemaakt. De minister was niet gehouden die beschikking, die aan de werkgeefster was gericht, aan appellant uit te reiken. Het was aan appellant om zich desgewenst over de beschikking op het verzoek van de werkgeefster om haar vergunning te verlenen om hem te werk te stellen, waarvan appellant op de hoogte was, te informeren.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2014
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,