ECLI:NL:OGHNAA:2007:BG3814

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
29 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
198 HLAR 26/07
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergunning tot tijdelijk verblijf en de gevolgen van ongewenstverklaring

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 29 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. De appellant had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, welke was afgewezen door de gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten namens de minister van Justitie. De afwijzing was gebaseerd op de ongewenstverklaring van de appellant, die op dat moment nog van kracht was. Het Hof heeft overwogen dat een vreemdeling pas belang heeft bij een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag tot verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf wanneer de ongewenstverklaring is opgeheven of vernietigd. Aangezien de ongewenstverklaring van de appellant nog steeds gold, kon het beroep niet leiden tot vergunningverlening en had de appellant geen belang bij het beroep. Het Gerecht had het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, en het Hof heeft de eerdere uitspraak vernietigd. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en heeft de uitspraak van het Gerecht vernietigd, waarbij het beroep van de appellant tegen de beschikking van de gezaghebber alsnog niet-ontvankelijk werd verklaard. Tevens werd bepaald dat het Land de Nederlandse Antillen het griffierecht aan de appellant diende te vergoeden.

Uitspraak

198 HLAR 26/07
Datum uitspraak: 29 november 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend op [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 25 april 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten, namens de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 13 maart 2007 heeft de gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: de gezaghebber) namens de minister van Justitie (hierna: de minister) een aanvraag van appellant om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 25 april 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: het Gerecht), het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij het Hof ingekomen op 25 april 2007, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.G. Bloem, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R. Gibson, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve wordt als volgt overwogen.
2.1.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de LTU) wordt, behalve in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in de Nederlandse Antillen toegelaten, zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b, kan de Gezaghebber personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen en personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen, verwijderen.
Ingevolge artikel 2, vierde lid, van het krachtens de artikelen 7, zesde lid, 8, eerste lid, 11, eerste lid, 20 en 21, eerste lid, van de LTU vastgestelde Toelatingsbesluit kan door of namens de minister aan toeristen, die als ongewenst worden beschouwd, de binnenkomst worden geweigerd of een langer verblijf in de Nederlandse Antillen worden ontzegd.
2.1.2. Bij beschikking van 28 februari 2007 heeft de gezaghebber de verwijdering van appellant gelast en hem voorts voor drie jaar de binnenkomst tot de Nederlandse Antillen ontzegd (hierna: de ongewenstverklaring).
2.1.3. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 juni 2007 in zaak nr. 176 HLAR 04/07), heeft een vreemdeling eerst wanneer de ongewenstverklaring afloopt, is vernietigd of ingetrokken, dan wel opgeheven, belang bij beroep tegen een afwijzing van een aanvraag tot verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf.
De ongewenstverklaring van appellant duurde ten tijde van belang voort en stond aldus aan het verlenen van een vergunning, als verzocht, in de weg. Het beroep van appellant tegen de beschikking van 13 maart 2007 kon onder die omstandigheden niet leiden tot vergunningverlening. Appellant had daarbij derhalve geen belang. Het Gerecht heeft het beroep ten onrechte niet om die reden niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht zou behoren te doen, zal het Hof het beroep van appellant tegen de beschikking van 13 maart 2007 alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 25 april 2007 in zaak nr. 2007/48;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak tegen de beschikking van de gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten namens de minister van Justitie van 13 maart 2007 ingestelde beroep
niet-ontvankelijk;
IV. gelast dat het Land de Nederlandse Antillen aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 300,00 (zegge: driehonderd gulden) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,