ECLI:NL:OGHNAA:2007:BF4083

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
19 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
212 HLAR 40/07
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake deviezenprovisie door de Centrale Bank van Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de naamloze vennootschappen "Valero Refining Company-Aruba N.V." en "Valero Marketing & Supply-Aruba N.V." tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 2 juli 2007. De Centrale Bank van Aruba had appellanten deviezenprovisie in rekening gebracht wegens betalingen aan het buitenland gedurende het vierde kwartaal van 2003 en het jaar 2004, alsook gedurende 2005. De appellanten maakten bezwaar tegen deze beschikkingen, maar het Gerecht verklaarde hun beroep ongegrond. Hierop hebben de appellanten hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2007, waar de advocaten van beide partijen aanwezig waren, werd de zaak behandeld. De appellanten voerden aan dat het Gerecht ten onrechte had overwogen dat bepaalde beroepsgronden niet in aanmerking konden worden genomen omdat deze niet in bezwaar waren aangevoerd. Het Hof oordeelde dat dit niet correct was en dat de desbetreffende gronden wel degelijk bij de beoordeling betrokken hadden moeten worden.

Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van het Gerecht. Het Hof verwees de zaak terug naar het Gerecht om de behandeling te hervatten in de stand waarin deze zich bevond, met inachtneming van de overwegingen van het Hof. Tevens werd gelast dat de Centrale Bank van Aruba het door appellanten betaalde griffierecht teruggeeft. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 19 oktober 2007.

Uitspraak

212 HLAR 40/07
Datum uitspraak: 19 oktober 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschappen "Valero Refining Company-Aruba N.V." en "Valero Marketing & Supply-Aruba N.V.", beide gevestigd in Aruba,
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 2 juli 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
de Centrale Bank van Aruba.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden beschikkingen van 14 april 2006 heeft de Centrale Bank van Aruba (hierna: de Bank) appellanten deviezenprovisie wegens betalingen aan het buitenland gedurende het vierde kwartaal van 2003 en het jaar 2004 in rekening gebracht.
Bij onderscheiden beschikkingen van 7 mei 2006 heeft de Bank appellanten deviezenprovisie wegens betalingen aan het buitenland gedurende 2005 in rekening gebracht.
Bij onderscheiden beschikkingen van 12 en 20 februari 2007 heeft de Bank de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2007, voor zover thans van belang, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij het Hof ingekomen op 13 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 12 september 2007 heeft de Bank van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.S. Croes, advocaat, en de Bank, vertegenwoordigd door mr. J.P. Sjiem Fat, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten klagen dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat de bij brieven van 26 maart, onderscheidenlijk 3 april 2007, ingebrachte beroepsgronden niet bij de beoordeling van de beschikkingen op bezwaar van 12, onderscheidenlijk 20 februari 2007, betrokken kunnen worden, omdat de desbetreffende gronden in bezwaar niet zijn aangevoerd.
2.1.1. De klacht slaagt. Dat gronden niet in bezwaar zijn aangevoerd, betekent niet dat zij in beroep buiten beschouwing dienen te blijven. Het Gerecht heeft de desbetreffende beroepsgronden ten onrechte niet bij de beoordeling van de bestreden beschikkingen betrokken.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.2.1. Ingevolge artikel 53d, eerste lid, van de Lar, voor zover thans van belang, doet het Hof, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak hetgeen het Gerecht had behoren te doen.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien het Gerecht de niet-ontvankelijkheid heeft uitgesproken en het Hof deze uitspraak vernietigt met een ontvankelijkheidsverklaring, het beroepschrift naar het Gerecht terugverwezen om te worden hervat in de stand waarin de behandeling zich bevond.
In de memorie van toelichting bij de Landsverordening van 19 mei 2003 houdende wijziging van de Lar (AB 1993 no. 45) (invoering hoger beroep, AB 2003, no. 32), is op p. 2 vermeld dat toetsing van rechterlijke beslissingen door een andere rechterlijke instantie moet worden beschouwd als een onmisbare basis om tot verantwoorde en afgewogen oordelen te komen. Aldus heeft de verordeninggever kennelijk beoogd dat een inhoudelijke beoordeling van een zaak in beginsel steeds in twee rechterlijke instanties kan plaatsvinden.
Nu het Gerecht niet aan een inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift is toegekomen, acht het Hof voormelde bepaling van overeenkomstige toepassing en zal het het beroepschrift daarom naar het Gerecht terugverwijzen, opdat dit de behandeling van de zaak hervat in de stand waarin deze zich bevond. Het dient de zaak te behandelen en te beslissen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 2 juli 2007 in de zaken no.'s Lar 771 en 852 van 2007;
III. wijst de zaak naar het Gerecht terug;
IV. gelast dat het land Aruba aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,00 (zegge: vijf en zeventig gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Voorzitter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2007
Verzonden: