ECLI:NL:OGHACMB:2021:396

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
CUR2021H00065
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beëindiging van ongevallengeld en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid na bedrijfsongevallen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin zijn beroep tegen de besluiten van de Sociale Verzekeringsbank Curaçao (SVB) ongegrond werd verklaard. De SVB had eerder de tegemoetkoming in de vorm van ziekengeld en ongevallengeld beëindigd. De appellant, die in 1997 en 2014 bedrijfsongevallen had gehad, betwistte de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid en de beëindiging van zijn uitkeringen. Het Hof oordeelde dat het Gerecht de afwijzing van de SVB niet op de juiste wijze had getoetst, maar dat de SVB zich terecht op het standpunt had gesteld dat de beroepsgronden van de appellant geen aanleiding gaven om terug te komen van de beëindiging van het ongevallengeld. De appellant had niet met medische stukken onderbouwd dat de medische beoordeling onjuist was. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht, met verbetering van de gronden, en oordeelde dat de SVB geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak betekent dat de appellant zich moet neerleggen bij de besluitvorming van de SVB over het ongevallengeld.

Uitspraak

CUR2021H00065
Datum uitspraak: 24 november 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van
14 januari 2021 in zaak nr. CUR201900555, in het geding tussen:
appellant
en
de Sociale Verzekeringsbank Curaçao (hierna: de SVB)

Procesverloop

Bij beschikking van 1 juni 2018 heeft de SVB de tegemoetkoming aan [appellant] bestaande uit ziekengeld met ingang van 8 juli 2018 beëindigd.
Bij beschikking van 4 januari 2019 heeft de SVB het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij beschikking van 16 oktober 2019 heeft de SVB het verzoek van [appellant] om terug te komen van de beëindiging van zijn ongevallengeld per 7 april 2016, afgewezen.
Bij uitspraak van 14 januari 2021 heeft het Gerecht het door [appellant] tegen de beschikkingen van 4 januari 2019 en 16 oktober 2019 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de SVB hebben nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2021. [appellant], en de SVB, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia en N.J.M. Huizing, beiden werkzaam bij de SVB, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. [appellant] was werkzaam bij een beveiligingsbedrijf en heeft in 1997 een bedrijfsongeval gehad. Bij beschikking van 11 december 2014 heeft de SVB aan hem ongevallengeld toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 30%. Het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar heeft de SVB bij beschikking van 7 juli 2016 ongegrond verklaard. Daartegen heeft [appellant] geen beroep ingesteld. Later is dit ongevallengeld omgezet in een uitkering ineens.
1.1.
In 2014 heeft [appellant] opnieuw een bedrijfsongeval gehad. Als gevolg daarvan heeft de SVB aan hem ongevallengeld toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Dit ongevallengeld is met ingang van 7 april 2016 beëindigd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van [appellant] als gevolg van het hem op 17 november 2014 overkomen arbeidsongeval per die datum is vastgesteld op 0%. Daarna heeft de SVB aan hem in verband met andere klachten ziekengeld toegekend. Bij beschikking van 1 juni 2018 heeft de SVB het ziekengeld met ingang van 8 juli 2018 beëindigd. Het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar heeft de SVB bij beschikking van 4 januari 2019 ongegrond verklaard. Daartegen heeft [appellant] beroep ingesteld.
1.2.
Verder heeft [appellant] de SVB verzocht om terug te komen van de beëindiging van zijn ongevallengeld per 7 april 2016. Bij beschikking van 16 oktober 2019 heeft de SVB dat verzoek afgewezen. Ook daartegen heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het hoger beroep
2. In hoger beroep richt [appellant] zich tegen de vaststelling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid als gevolg van beide bedrijfsongevallen. Volgens hem klopt het percentage niet en is bij de vaststelling daarvan van de verkeerde werkzaamheden uitgegaan. Verder betoogt [appellant] dat hij begrijpt dat hij geen recht meer heeft op ziekengeld, maar dat de SVB de toekenning van ziekengeld heeft gebruikt om hem ongevallengeld te kunnen onthouden.
2.1.
Over het beroep tegen de beschikking van 4 januari 2019 heeft het Gerecht overwogen dat dat beroep niet is gericht tegen de beëindiging van het ziekengeld per 8 juli 2018, maar tegen het beëindigen van het ongevallengeld per 7 april 2016. Het Hof stelt vast dat het hoger beroep van [appellant] niet gaat over het oordeel van het Gerecht over zijn beroep tegen de beschikking van 4 januari 2019. Dat onderdeel van de uitspraak heeft hij dus niet in hoger beroep aangevallen.
2.2.
Over het beroep tegen de beschikking van 16 oktober 2019 heeft het Gerecht overwogen dat de SVB de in rechte vaststaande beëindiging van het ongevallengeld per 7 april 2016, handhaaft. Vervolgens heeft het Gerecht overwogen dat in dat geval het beroep niet de weg kan openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijnen voor het instellen van bezwaar en beroep. Het Gerecht dient dan ook uit te gaan van de oorspronkelijke beëindiging en zich in beginsel beperken tot de beantwoording van de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of de SVB daarin aanleiding had behoren te vinden om op het oorspronkelijke besluit terug te komen. Vervolgens overweegt het Gerecht dat daarvan geen sprake is. Voor zover [appellant] nieuwe argumenten naar voren heeft gebracht tegen de beëindiging van het ongevallengeld, had [appellant] deze naar voren kunnen brengen in bezwaar, aldus het Gerecht.
2.3.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 17 januari 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:16, stelt het Hof vast dat het Gerecht hiermee een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd. In dit geval heeft de SVB de beëindiging van het ongevallengeld per 7 april 2016 in volle omvang heroverwogen en het verzoek van [appellant] om daarvan terug te komen op inhoudelijke gronden afgewezen. Het Gerecht had daarom de bestreden beschikking van 16 oktober 2019 aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden moeten toetsen als ware die beschikking de eerste oorspronkelijke beschikking. Ook heeft het Gerecht ten onrechte overwogen dat [appellant] in beroep nieuwe argumenten naar voren heeft gebracht die hij ook in bezwaar had kunnen aanvoeren. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat in beroep gronden worden aangevoerd die in bezwaar niet waren aangevoerd, en wel hadden kunnen worden aangevoerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Hof van 19 oktober 2007, ECLI:NL:OGHNAA:2007:BF4083). Dat is zo, omdat het betrokken bestuursorgaan in bezwaar de bestreden beschikking volledig moet heroverwegen en aldus geacht wordt bij de beschikking op bezwaar alle besliscomponenten van de besluitvorming opnieuw te hebben bezien.
2.4.
Deze vaststellingen leiden echter niet tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht. Het Hof is namelijk van oordeel dat de SVB zich terecht en op grond van een juiste motivering op het standpunt heeft gesteld dat de beroepsgronden van [appellant] geen aanleiding geven om terug te komen van de beëindiging van het ongevallengeld per 7 april 2016. [appellant] heeft niet met medische stukken onderbouwd dat de daaraan ten grondslag gelegde medische beoordeling onjuist was. Ook op een andere manier heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat ten onrechte is besloten dat de linker knie niet door het bedrijfsongeval van 17 november 2014 is aangetast maar door andere gezondheidsklachten. Voor de stelling van [appellant] dat de SVB oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om ziekengeld toe te kennen, is in de gedingstukken geen enkel aanknopingspunt te vinden. Voor zover [appellant] de hoogte van het ongevallengeld naar aanleiding van het bedrijfsongeval in 1997 ter discussie heeft willen stellen, stelt het Hof vast dat de beschikking van 16 oktober 2019 daar niet over gaat.
Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht moet, met verbetering van de gronden, worden bevestigd, voor zover aangevallen.
4. De SVB hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Betekenis van deze uitspraak
5. Voor [appellant] betekent deze uitspraak van het Hof dat hij zich zal moeten neerleggen bij de besluitvorming van de SVB over het ongevallengeld naar aanleiding van de bedrijfsongevallen in 1997 en 2014.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de uitspraak van het Gerecht, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021.