ECLI:NL:OGHNAA:2006:BG1523

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
5 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
120 HLAR 41/05
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergunning tot tijdelijk verblijf en de motiveringseisen

In deze zaak gaat het om de weigering van de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao om appellant een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen. De aanvraag werd op 1 april 2005 afgewezen, waarna appellant in beroep ging bij het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. Dit Gerecht verklaarde het beroep ongegrond op 7 november 2005. Appellant ging hiertegen in hoger beroep bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, dat de zaak op 4 april 2006 behandelde.

Het Hof oordeelde dat de afwijzing van de vergunning ontoereikend gemotiveerd was. De Gezaghebber had niet voldoende feiten gepresenteerd om de conclusie te onderbouwen dat appellant niet samenwoont met de partner voor wie hij de vergunning had aangevraagd. Het Hof stelde vast dat de Landsverordening administratieve rechtspraak niet toestaat dat een ontoereikend gemotiveerde beschikking niet wordt vernietigd, enkel omdat de belanghebbende niet benadeeld zou zijn.

Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het beroep tegen de beschikking van de Gezaghebber gegrond. De Minister van Justitie werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten van bestuursorganen, vooral in het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

120 HLAR 41/05
Datum uitspraak: 5 juni 2006
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], verblijvend in [verblijfplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 7 november 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao,
namens de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 1 april 2005, nr. 6001011720/4, heeft de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao (hierna: de Gezaghebber), namens de Minister van Justitie, een aanvraag van appellant om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 7 november 2005 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij het Hof ingekomen op 12 december 2005, hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2006, waar appellant in de persoon van […], bijgestaan door mr. G.A.S. Maduro, advocaat, en de Gezaghebber, vertegenwoordigd door mr. J.G. Ricardo, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant klaagt dat het Gerecht heeft miskend dat de omstandigheid dat de beschikking onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd, hem er toe noopte deze te vernietigen.
2.1.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de LTU) kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de Minister van Justitie worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen en indien niet kan worden aangetoond dat degene, voor wie toelating wordt verzocht, over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
2.1.2. Aan de afwijzing heeft de Gezaghebber ten grondslag gelegd dat appellant niet met de in de aanvraag genoemde partner samenwoont.
Het Gerecht heeft die beschikking aldus niet toereikend gemotiveerd geacht, omdat geen feiten worden vermeld die de conclusie dat appellant niet met zijn partner, voor verblijf bij wie hij om toelating heeft verzocht, samenwoont schragen. Het heeft deze evenwel niet vernietigd, omdat de Gezaghebber bij de behandeling van een verzoek van appellant om het treffen van een voorlopige voorziening alsnog een wel toereikende motivering heeft gegeven en appellant in de gelegenheid is geweest om daarop te reageren, zodat deze door het gebrek niet in zijn belangen is geschaad.
2.1.3. Tegen het oordeel van het Gerecht dat de beschikking van 1 april 2005 niet toereikend is gemotiveerd heeft de Gezaghebber geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het Hof daarvan heeft uit te gaan. De Landsverordening administratieve rechtspraak voorziet niet in de mogelijkheid dat een beschikking die ontoereikend gemotiveerd is bevonden, niet wordt vernietigd, omdat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld.
De klacht slaagt.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep tegen de beschikking van 1 april 2005 alsnog gegrond verklaren en deze vernietigen. Het ter zitting door de Gezaghebber gedane verzoek om de rechtsgevolgen ervan in stand te laten, komt niet voor inwilliging in aanmerking, aangezien niet bij voorbaat valt uit te sluiten dat de Gezaghebber op basis van een actueel onderzoek naar de aan de beschikking ten grondslag te leggen feiten tot een andersluidende beschikking komt.
2.3. De Minister van Justitie dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 7 november 2005 in zaak no. Lar 2005/34;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikking van de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao van 1 april 2005, kenmerk nr. 6001011720/4, gegrond;
IV. vernietigt die beschikking.
V. veroordeelt de Minister van Justitie tot vergoeding van de bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Naf. 2800,00 (zegge: tweeduizend achthonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand; dit bedrag dient door de Minister van Justitie aan appellant te worden betaald;
VI. gelast dat de Minister van Justitie aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 450,00 (zegge: vierhonderdvijftig gulden) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2006.