ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF3203

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
10 mei 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2 HLAR 05/03
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergunning voor begrafenisonderneming op Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de naamloze vennootschap “Southern Funeral Services & Crematory N.V.” tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 21 november 2002. De appellante had het Bestuurscollege van het Eilandgebied Sint Maarten verzocht om een vergunning voor het vestigen en drijven van een begrafenisonderneming/crematorium. Het Bestuurscollege had echter in een brief van 2 augustus 2002 meegedeeld dat er een commissie zou worden ingesteld om te adviseren over de mogelijkheden voor de oprichting van een crematorium op Sint Maarten. Tevens werd in de brief aangegeven dat de vergunning niet zou worden verleend vanwege te verwachten verkeersopstoppingen in het desbetreffende gebied. De appellante stelde dat deze brief een beschikking was waartegen beroep kon worden ingesteld, maar het Hof oordeelde dat dit niet het geval was. De brief bevatte enkel informatie over een nog te nemen besluit en strekte niet tot het weigeren van de vergunning. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak van het Gerecht en verklaarde het Gerecht onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan de appellante zou worden terugbetaald.

Uitspraak

2 HLAR 05/03.
Datum uitspraak: 10 mei 2004
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap “Southern Funeral Services & Crematory N.V.”, gevestigd op Sint Maarten,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 21 november 2002 in het geding tussen:
appellante
en
het Bestuurscollege van het Eilandgebied Sint Maarten.
1. Procesverloop
Bij brief van 2 augustus 2002 heeft het Bestuurscollege van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: het Bestuurscollege) aan appellante bericht, als hierna vermeld.
Bij uitspraak van 21 november 2002 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 22 december 2002, bij het Gerecht ingekomen op 23 december 2002, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 1 juli 2003 heeft het Bestuurscollege van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. R.E. Duncan, advocaat, en het Bestuurscollege, vertegenwoordigd door mr. R.F. Gibson jr, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve overweegt het Hof als volgt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna te noemen: de LAR) wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen onder beschikking verstaan: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
2.1.1. Ingevolge artikel 2 van de Vestigingsregeling voor bedrijven is het voorzover thans van belang - verboden een zaak te vestigen en te drijven of te doen drijven zonder een daartoe strekkende vergunning van het Bestuurscollege.
2.2. Appellante heeft het Bestuurscollege bij brief van 27 februari 2002 gevraagd haar vergunning te verlenen voor het vestigen en drijven van een begrafenisonderneming/crematorium aan de [locatie] te [plaats]. Bij brief van 2 augustus 2002 heeft het Bestuurscollege aan appellante meegedeeld dat – kort samengevat – een commissie zal worden ingesteld om te adviseren over de mogelijkheden voor oprichting van een crematorium op Sint Maarten en dat het Bestuurscollege op basis van dat advies een gemotiveerde beslissing op het verzoek zal nemen. Tot slot heeft het Bestuurscollege opgemerkt dat een vergunning voor een begrafenisonderneming/crematorium op de in het verzoek vermelde locatie niet zal worden verleend, vanwege de te verwachten verkeersopstoppingen in het desbetreffende gebied.
Deze brief behelst geen beschikking. Daarin wordt slechts informatie verstrekt omtrent een nog te nemen besluit op de ingediende vergunningaanvraag. Zij strekt niet tot het – op voorhand – weigeren van de verzochte vergunning.
De conclusie is dat tegen genoemde brief geen beroep krachtens artikel 7, eerste lid, van de LAR kon worden ingesteld. Dat kon ook anderszins niet.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het Gerecht onbevoegd verklaren van het beroep kennis te nemen.
2.4. Gezien het voorgaande, behoeft hetgeen appellante heeft aangevoerd geen bespreking.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 21 november 2002 in zaak nr. LAR 2002/23;
III. verklaart het Gerecht onbevoegd om van het in die zaak ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. verstaat dat de griffier aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf 300,00 (zegge: driehonderd gulden) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.H.C. Visser, griffier.
w.g. Ter Berg w.g. Visser
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2004.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,