ECLI:NL:OGHACMB:2025:92

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
AUA202202706 – AUA2023H00110
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van het royement van een lid van een watersportvereniging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, na een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg in Aruba. [appellant] is geroyeerd als lid van de Aruba Nautical Club (ANC) en vordert een verklaring voor recht dat dit royement onrechtmatig is, evenals schadevergoeding. Het Gerecht heeft de vordering van [appellant] afgewezen, en het Hof bevestigt deze uitspraak. De procedure begon met een akte van appel op 21 juni 2023, gevolgd door een memorie van grieven op 1 augustus 2023. ANC heeft geen memorie van antwoord ingediend. Het Hof oordeelt dat de bevoegdheid van [appellant] om vernietiging van het royement te vorderen is vervallen, omdat de vervaltermijn van zes maanden was verstreken. Het Hof concludeert dat het royement niet disproportioneel was en dat de gevolgen voor [appellant] niet onaanvaardbaar zijn. De grieven van [appellant] falen, en het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht, waarbij [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: AUA202202706 – AUA2023H00110
Uitspraak: 1 april 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[appellant],
wonende in [woonplaats],
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. G.F. Croes,
tegen
ARUBA NAUTICAL CLUB,
gevestigd in Aruba,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.G. Kock.
Partijen worden hierna [appellant] respectievelijk ANC genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] is door ANC geroyeerd als lid. Volgens [appellant] is dat besluit onrechtmatig jegens hem en hij vordert een daartoe strekkende verklaring voor recht alsmede veroordeling van ANC tot betaling van schadevergoeding. Het Gerecht in eerste aanleg in Aruba (hierna: het Gerecht) heeft de vordering afgewezen. Het Hof zal dat vonnis bevestigen. Hierna wordt gemotiveerd waarop dat oordeel is gebaseerd.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 21 juni 2023 ingekomen akte van appel (met één productie) is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 24 mei 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht.
2.2
Bij op 1 augustus 2023 ingekomen memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het hoger beroep gegrond zal verklaren, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, het geschil alsnog op haar inhoud zal beoordelen c.q. de vorderingen van [appellant] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van ANC in de kosten van beide instanties.
2.3
ANC heeft geen memorie van antwoord ingediend.
2.4
Op de daarvoor bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

De feiten
3.1
Op grond van wat partijen over en weer hebben gesteld en niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van overgelegde bescheiden, gaat het Hof uit van de volgende vaststaande feiten.
3.2
ANC is een watersportvereniging met een jachthaven in Aruba. De statuten behelzen onder meer de volgende bepaling:
“Artikel 5:
Het lidmaatschap en het donateurschap eindigen:
(…)
c.
door royement door het bestuur op gronden en op de wijze als nader omschreven in het Huishoudelijk Reglement; behoudens beroep op de Algemene Ledenvergadering, welke alsdan de beslissing neemt;
(…)
3.3
De artikelen 5 en 7 van het huishoudelijk reglement van ANC luiden als volgt:
“Schorsing en royement
Artikel 5.
1.
Het bestuur is bevoegd een lid te schorsen op grond van het niet nakomen van de verplichtingen aan het lidmaatschap verbonden of wegens verrichtingen en gedragingen, welke in strijd zijn met het doel en de belangen van de vereniging.
(…)
4. Het bestuur is tevens bevoegd in ernstige gevallen een lid te royeren.
(…)
7. Bij schorsing of royement kan het betrokken lid uiteraard geen gebruik maken van de club faciliteiten. Geroyeerd lid zal zijn boat binnen een maand moeten verwijderen.
(…)
Artikel 7.
Van de schorsing of het royement wordt melding gemaakt door schriftelijke kennisgeving aan het betrokken lid en door publicatie in het clubgebouw. (…)
3.4 [
appellant] is in 2004 lid van ANC geworden. Op een paar jaren na is hij steeds lid gebleven. Vanaf september 2018 was [appellant] de penningmeester van ANC.
3.5
Bij brief van 24 september 2021 heeft het bestuur van ANC (hierna: het bestuur) [appellant] medegedeeld dat hij op in totaal 36 punten heeft gehandeld in strijd met de statuten, het huishoudelijk reglement en de redelijkheid en billijkheid. In de kern verwijt het bestuur [appellant] dat hij heeft verzuimd de jaarlijkse algemene ledenvergadering in maart 2021 uit te schrijven waar een nieuw bestuur kon worden gekozen en dat hij vervolgens, toen leden erop aandrongen dat er verkiezingen zouden worden gehouden, heeft geprobeerd dat te verhinderen,
“kennelijk met geen ander doel[dan]
aan te kunnen blijven als bestuur”. Voorts wordt [appellant] verweten dat hij de kosten van daartoe strekkende in persoon gevoerde procedures (door de kosten te splitsing buiten de algemene ledenvergadering om) voor rekening van ANC heeft gebracht. [appellant] wordt ten slotte in de gelegenheid gesteld om op 29 september 2021 mondeling en/of schriftelijk te reageren op een mogelijke beëindiging van zijn lidmaatschap ten overstaan van het bestuur, van welke gelegenheid door [appellant] gebruik is gemaakt.
3.6
Bij brief van 6 oktober 2021 (verzonden per e-mail) heeft het bestuur [appellant] medegedeeld dat zijn lidmaatschap wordt opgezegd en dat hij als gevolg daarvan van rechtswege is geschorst (hierna: het opzeggingsbesluit). De brief behelst onder meer de volgende passage:
“Handelingen in strijd met de wet, statuten en reglement kunnen gesanctioneerd […] worden met ontzetting van het lidmaatschap. Dit is ook de maatregel die in dit geval zal worden getroffen. Middels deze berichten we je dat je uit lidmaatschap van ANC, voor zover rechtens vereist, wordt ontzet (…). Het staat je vrij om in beroep te gaan bij de algemene leden vergadering tegen deze beslissing binnen één maand na ontvangst van deze kennisgeving.”
3.7
Op 12 oktober 2021 heeft het bestuur de oproeping van de te houden bijzondere algemene ledenvergadering in DIARIO gepubliceerd, met vermelding dat de sanctionering van [appellant] zal worden behandeld.
3.8
De bijzondere algemene ledenvergadering van 27 oktober 2021 heeft het opzeggingsbesluit, waartegen [appellant] beroep had ingesteld, gehandhaafd met 29 stemmen voor en 8 stemmen tegen.
3.9
Na het opzeggingsbesluit volgden meerdere kort gedingen.
De standpunten van partijen in eerste aanleg
3.10 [
appellant] vordert in deze procedure (i) een verklaring voor recht dat het besluit van ANC om hem te royeren dan wel zijn lidmaatschap op te zeggen onrechtmatig is, althans dat dat besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en deswege onrechtmatig, (ii) veroordeling van ANC tot vergoeding van alle schade die hij dientengevolge heeft geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, (iii) uitvoerbaar bij voorraadverklaring van dit vonnis, en (iv) veroordeling van ANC in de kosten van het geding.
3.11 [
appellant] legt aan zijn vordering ten grondslag de stelling dat het opzeggingsbesluit onrechtmatig is jegens hem is op grond van art. 6:162 BW juncto art. 2:7 BW, doordat bij het nemen van dat besluit geen rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [appellant] en de ernstige gevolgen die de beëindiging van zijn lidmaatschap voor hem heeft in de vorm van materiële en immateriële schade. De vordering veronderstelt dus de rechtsgeldigheid van het opzeggingsbesluit, hoewel [appellant] in zijn toelichting op de grieven ook de nietigheid dan wel de vernietigbaarheid van dat besluit bepleit (op grond van art. 2:21 lid 1 BW omdat het onbevoegdelijk zou zijn genomen, en op grond van art. 2:78 lid 3 en 4 BW omdat de gronden voor opzegging van het lidmaatschap zich hier niet zouden voordoen). Het Hof zal daarom de grondslag van de vordering aldus verstaan dat die vordering primair is gebaseerd op de gestelde onrechtmatigheid van het opzeggingsbesluit, en subsidiair op de gestelde nietigheid dan wel de vernietigbaarheid van dat besluit.
3.12
ANC heeft verweer gevoerd. Voor zover van belang zal dat hierna worden besproken.
Het vonnis van het Gerecht en de grieven
3.13
Het Gerecht heeft geoordeeld dat de vervaltermijn van zes maanden als bedoeld in art. 2:21 lid 7 BW op 6 oktober 2021 (de dag van de per e-mail verzonden opzeggingsbrief) aanving en op 6 april 2022 is verstreken. Op de dag dat [appellant] het inleidend verzoekschrift indiende (op 18 augustus 2022) was zijn bevoegdheid de vernietiging te vorderen dan ook vervallen.
3.14
Voor de toetsing van de onrechtmatigheid van het opzeggingsbesluit hanteert het Gerecht de maatstaf van art. 2:7 lid 2 BW: dat besluit blijft zonder effect indien en voor zover handhaving ervan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Gelet op de aard en ernst van de aan [appellant] gemaakte verwijten is zijn royement naar het oordeel van het Gerecht niet disproportioneel. Uit de verwerping van het interne beroep van [appellant] door de algemene ledenvergadering blijkt dat ook een meerderheid van de leden van ANC het (in de woorden van het Gerecht) “
ronduit ondemocratische optreden van het bestuur, waarvan [appellant] deel uitmaakte” ernstig genoeg vond voor een royement. Het Gerecht heeft de vordering van [appellant] afgewezen.
3.15 [
appellant] bestrijdt het oordeel van het Gerecht met drie grieven.
De
eerste griefbestrijdt het oordeel van het Gerecht (in r.o. 4.6) dat de getroffen strafmaatregel niet disproportioneel was. Het kwam wel vaker voor dat een algemene ledenvergadering niet tijdig werd uitgeschreven. Bovendien was dat niet de taak van [appellant] die penningmeester was. Het was [appellant] die na de eerste (onreglementaire) verkiezing de aanstelling van het nieuwe bestuur heeft verhinderd, maar bij de tweede verkiezing het nieuwe bestuur juist heeft begeleid.
De
tweede griefbestrijdt het oordeel van het Gerecht (in r.o. 4.6) dat uit de stukken blijkt dat een meerderheid van de leden van ANC het
“ronduit ondemocratische optreden van het bestuur, waarvan [appellant] deel uitmaakte”, ernstig genoeg vond voor een royement. [appellant] stelt dat niet het oude bestuur ondemocratisch is opgetreden, maar dat het nieuwe bestuur dat heeft gedaan. Bovendien bestond het bestuur uit zeven leden en zijn alleen [appellant] en voorzitter [voorzitter] geroyeerd. Indien sprake was van ondemocratisch optreden van het (oude) bestuur, dan had het hele bestuur geroyeerd moeten worden, aldus [appellant].
De
derde griefbestrijdt het oordeel van het Gerecht (in r.o. 4.6) dat het interne beroep van [appellant] tegen het opzeggingsbesluit door de algemene ledenvergadering is getoetst en met een meerderheid van stemmen is verworpen. [appellant] stelt ter toelichting dat ANC in redelijkheid niet tot dit besluit had kunnen komen. In de eerste plaats omdat geen van de opzeggingsgronden van art. 2:78 lid 4 BW zich hier voordoen. Bovendien had ANC er rekening mee moeten houden dat het royement – gezien het diffamerende en onterende karakter daarvan – een uiterste middel is. Ten slotte heeft het (nieuwe) bestuur daaraan bijgedragen door het royement te publiceren in de pers met geen ander doel dan [appellant] onnodig te grieven en te vernederen.
3.16
ANC heeft de grieven bestreden. Haar verweer komt – voor zover van belang – hieronder aan de orde.
Inhoudelijke beoordeling
3.17
Ingevolge art. 2:21 lid 7 BW vervalt de bevoegdheid om vernietiging van een besluit te vorderen zes maanden na het einde van de dag waarop, hetzij aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd.
3.18
Het Gerecht heeft op grond van deze bepaling geoordeeld dat [appellant] – die, naar moest worden aangenomen 6 oktober 2021 van het opzeggingsbesluit van diezelfde datum in kennis is gesteld – na 6 april 2022 niet meer bevoegd was de vernietiging van dat besluit te vorderen. Aangezien [appellant] deze procedure is gestart met een inleidend verzoekschrift op 18 augustus 2022, was de vervaltermijn van art. 2:21 lid 7 BW toen reeds verstreken. Dit oordeel van het Gerecht – dat door [appellant] terecht niet is bestreden – vormt ook in hoger beroep het uitgangspunt. De geldigheid van het opzeggingsbesluit is derhalve niet meer in het geding. Daarmee vervalt de subsidiaire grondslag van de vordering (zie hiervoor onder 3.11).
3.19 [
appellant] heeft primair aan zijn vordering ten grondslag gelegd de stelling dat ANC door het nemen en handhaven van het opzeggingsbesluit onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld als bedoeld in art. 6:162 BW juncto art. 2:7 BW, doordat bij het nemen van dat besluit geen rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [appellant] en de ernstige gevolgen die de beëindiging van zijn lidmaatschap voor hem heeft in de vorm van materiële en immateriële schade.
3.2
Art. 2:7 lid 1 BW bepaalt dat dat de rechtspersoon en degenen die krachtens de wet of de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Die regel brengt in een geval als het onderhavige mee dat de vereniging zorgvuldigheid in haar besluitvorming dient te betrachten met betrekking tot de afweging van alle bij de vereniging betrokken belangen. De uitwerking van deze zorgvuldigheidsplicht is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling of een orgaan van de rechtspersoon bij het nemen van een besluit alle in aanmerking komende belangen in redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen, past de rechter terughoudendheid (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145).
3.21
Het Gerecht heeft voorop gesteld dat aan de toets van art. 2:7 lid 2 BW (pas) is voldaan indien en voor zover handhaving van het opzeggingsbesluit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het Gerecht heeft benadrukt dat aan strenge voorwaarden voldaan moet zijn om de werking van het besluit weg te nemen of te beperken. Deze terughoudende toets – die door [appellant] terecht niet is bestreden – vormt ook voor het Hof de maatstaf voor de beoordeling van het opzeggingsbesluit van ANC.
3.22
Het Gerecht heeft op grond van de hiervoor aangehaalde maatstaf en op grond van hetgeen door [appellant] is aangevoerd, geoordeeld dat het opzeggingsbesluit niet disproportioneel was. Het Hof neemt dat oordeel over en maakt het tot het zijne. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat het opzeggingsbesluit zijn oorsprong vond in de omstandigheid dat [appellant] heeft geprobeerd te verhinderen dat hij en zijn medebestuursleden plaats moesten maken voor een nieuw bestuur, door het Gerecht terecht als “
ronduit ondemocratische optreden” bestempeld. Voorts neemt het Hof in aanmerking dat ANC onweersproken heeft gesteld dat [appellant] dat onder meer heeft geprobeerd te verhinderen met juridische procedures en dat hij de kosten daarvan ten laste van ANC heeft gebracht. Om te voorkomen dat daarvoor de goedkeuring van de algemene ledenvergadering was vereist heeft hij de kosten gesplitst zodat deze onder de daarvoor geldende drempel bleven. Een en ander is hem door het bestuur en de meerderheid van de leden zodanig aangerekend dat zij hem niet langer als medelid van ANC wensten. Na een zorgvuldige procedure – waartegen terecht geen serieuze bezwaren zijn aangevoerd – is [appellant] geroyeerd. De stelling dat [appellant] onevenredig is bestraft doordat andere bestuursleden niet zijn geroyeerd – wat daar verder ook van zij – doet niets af aan de aard en de ernst van de hem gemaakte, terechte verwijten. De grieven 1 en 2 falen dan ook.
3.23
Ook de gevolgen van het royement voor [appellant] leiden niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat hij elders een duurdere ligplaats voor zijn boot heeft moeten huren en dat daaraan hogere brandstofkosten zijn verbonden, is geen onevenredige financiële consequentie. De kosten van rechtsbijstand – voor zover die niet door de kunstgreep van [appellant] voor rekening van ANC zijn gekomen - zijn het gevolg van de eigen keuze van [appellant] om de rechtsstrijd met ANC aan te gaan. De schade voor zijn reputatie is eveneens aan het eigen handelen en nalaten van [appellant] toe te schrijven. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat niet is gebleken dat ANC daar doelbewust op uit is geweest nu zij onweersproken heeft gesteld dat de door [appellant] gewraakte publicatie in de dagbladpers in feite een voorgeschreven oproeping voor een bijzondere algemene ledenvergadering betrof. Dat zijn royement voor [appellant] een hard gelag is geweest wil het Hof aannemen, maar ook daarvoor geldt dat dit goeddeels aan zijn eigen toedoen is te wijten. Het is in ieder geval niet een omstandigheid die het bestuur van ANC tot een ander besluit had moeten leiden. Grief 3 faalt dan ook.
Slotsom
3.24
Nu de grieven falen en het Hof ambtshalve geen bedenkingen heeft, zal het vonnis waarvan beroep worden bevestigd. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. Deze worden begroot op Afl. 1.000,- (½x Afl. 2.000,-) aan salaris van de gemachtigde van ANC.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van ANC gevallen, en tot op heden begroot op Afl. 1.000,- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, W.P.M. ter Berg, en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 1 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.